Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

93 downloads 85 Views 8MB Size Report
14 juli 2010 ... 8 II. NATRIUMALUMINAAT 7%-IG. 1819. 8 II. CLAX UNO 1 BL4. 1824. 8 II. JA CLENEBRITE VC7. 1824. 8 II. JD DIVOFLOW NTC VC26. 1824.
BESTEMMINGSPLAN DE HEEGE-WEST / DE MARS (WINDTURBINES)

Vastgesteld, 21 oktober 2010

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Code 094833 / 21-10-10

GEMEENTE COEVORDEN 094833 / 21-10-10 BESTEMMINGSPLAN DE HEEGE-WEST / DE MARS (WINDTURBINES) TOELICHTING INHOUDSOPGAVE 1.

INLEIDING

1. 1. 1. 2. 1. 3. 2.

Aanleiding Huidige planologische regeling Leeswijzer

BELEIDSKADER

2. 1. 2. 2. 2. 3.

Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid

blz 1 1 1 2 3 3 4 5

3.

PLANBESCHRIJVING

7

3. 3. 3. 3. 3.

1. 2. 3. 4. 5.

7 7 8 9 9

4.

TOETS AAN WET- EN REGELGEVING

12

4. 4. 4. 4. 4. 4. 4. 4. 4.

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

Geluid Milieu Bodem Water Externe veiligheid Luchtkwaliteit Ecologie Archeologie Kabels en leidingen

12 12 14 14 15 16 17 19 19

5.

JURIDISCHE VORMGEVING

20

5. 1. 6.

Huidige situatie Toekomstige situatie Locatiekeuze Energieopbrengst Landschappelijke inpassing

Toelichting op de bestemmingen

ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

6. 1. 6. 2. 6. 3.

Algemeen Economische uitvoerbaarheid Exploitatieplan

20 21 21 21 21

7.

OVERLEG

22

8.

RAADSVASTSTELLING

23

Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6

Randvoorwaarden stedenbouwkundige en beeldkwaliteit Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduwhinder Onderzoek externe veiligheid Nijhof Wassink Quick scan ecologie windturbines Coevorden Overlegreacties Zienswijzennotitie

094833

1.

blz 1

INLEIDING

1. 1. Aanleiding Het gebied ten zuiden van Coevorden wordt door de provincie Drenthe en de gemeente Coevorden al jaren genoemd als wenselijke windenergielocatie. Er zijn in het verleden verschillende (haalbaarheids)studies uitgevoerd, waarvan de gemeenschappelijke conclusie was dat het gebied geschikt is voor de plaatsing van windturbines. Naar aanleiding hiervan is door de initiatiefnemer KWind het plan opgevat om op het industrieterrein Europark een tweetal windturbines te bouwen. Het plangebied betreft twee locaties die worden bestemd ten behoeve van de windturbines. De noordelijke locatie ligt ter hoogte van het rangeerterrein van de Bentheimer Eisenbahn AG. De zuidelijke locatie ligt op het terrein van het distributiecentrum Nijhof-Wassink B.V., tussen de oostelijke en middelste loods. In figuur 1 is ligging van de locaties indicatief weergegeven.

Figuur 1.

De ligging van het plangebied

1. 2. Huidige planologische regeling Voor de noordelijke locatie (locatie B) geldt het bestemmingsplan De Mars. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 15 maart 1982 en goedgekeurd op 25 januari 1983. Voor de zuidelijke locatie (locatie A) geldt bestemmingsplan De Heege-West, tweede partiële herziening en De Mars, eerste partiële herziening. De locaties vallen onder de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” met de aanduiding “categorie B” voor de noordelijke locatie en “categorie M” voor de zuidelijke locatie.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 2

094833

Op de zuidelijke locatie geldt tevens het Facetbestemmingsplan veiligheidszone C munitiecomplex Coevorden. Dit plan is vastgesteld op 10 februari 2005 en goedgekeurd op 26 april 2005. Dit bestemmingsplan stelt restricties voor bedrijven met vlies- of gordijngevelconstructies en gebouwen met een zeer groot glasoppervlak, waarin zich in de regel mensen bevinden. De voorgestelde ontwikkelingen passen niet binnen de vigerende regeling. De gemeente Coevorden is bereid toch medewerking te verlenen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling waarbinnen de voorgestelde ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. 1. 3. Leeswijzer De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader uiteengezet, waarin wordt ingegaan op de provinciale en gemeentelijke beleidsuitgangspunten ten aanzien van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten van het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling. Hoofdstuk 4 behandelt vervolgens de verantwoording ten aanzien van de omgevingsaspecten die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Hoofdstuk 5 gaat kort in op de juridische regeling van het bestemmingsplan, waarna in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het laatste hoofdstuk schetst de bestemmingsplanprocedure.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

2.

blz 3

BELEIDSKADER

2. 1. Rijksbeleid Nota Ruimte Het ruimtelijk beleid van de rijksoverheid is verwoord in de Nota Ruimte. Het kabinet kiest in het beleidsvoornemen voor een op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Het accent is hiermee verschoven van “het stellen van beperkingen” naar “het stimuleren van ontwikkelingen”. De Nota Ruimte maakt duidelijk welke beleidsruimte onder andere aan de provincies en gemeenten wordt geboden. Bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid hecht het Rijk grote waarde aan afstemming en samenwerking tussen gemeenten bij met name gemeentegrensoverstijgende vraagstukken op het raakvlak van verstedelijking, economie en verkeer en vervoer. Belangrijke doelen zijn de verbetering van de leefbaarheid en de sociaal-economische positie van steden, de verbetering van de bereikbaarheid en een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking. In de Nota Ruimte is over windenergie onder andere het volgende opgenomen: Realisering van 1500 megawatt (MW) windvermogen te land geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang. De provincies kiezen een plaatsingsstrategie van grootschalige dan wel kleinschalige bundeling van windturbines, afhankelijk van de mogelijkheden per landschapstype en de mogelijkheden tot combinatie met infrastructuur en bedrijventerreinen. De realisatie van de windturbine past in dit beleidsvoornemen. Energiebeleid Met het ratificeren van het Kyoto-Verdrag heeft Nederland zich gecommitteerd aan een aanzienlijke inspanning in het kader van internationaal klimaatbeleid. In de Derde Energienota van Economische Zaken en het Nationaal Milieubeleidsplan 3 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), heeft de rijksoverheid vastgelegd dat de toepassing van windenergie in belangrijke mate bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen met betrekking tot klimaatsverandering (beperking uitstoot CO2) en besparing van fossiele brandstoffen. Het rijk bevordert de toepassing van windenergie zódanig dat in 2010 ten minste 1500 MW op land geplaatst zal zijn. Mede onder invloed van overheidsbeleid is het opgestelde windvermogen op land toegenomen van circa 50 MW in 1990 tot circa 1.780 MW op dit moment. In juni 2007 hebben de ministers van VROM, EZ en LNV aangekondigd beleid te zullen ontwikkelen en uit te voeren dat is gericht op 20% duurzame energie in 2030. Een belangrijk aandeel daarvan zal geleverd moeten worden door 4.000 MW windenergie op land.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 4

094833

Uitwerkingplan Ruimte, Infrastructuur en Mobiliteit De statencommissie Ruimte, Infrastructuur en Mobiliteit stelde in september 2000 reeds een “Uitwerkingsplan windenergie” vast, waarin het gebied ten zuiden van Coevorden als zoekgebied is aangewezen. De volgende argumenten werden genoemd: • de locatie doet geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten in de wijde omgeving; • de locatie voldoet aan het vereiste uit het Provinciaal Omgevingsplan II (POP II) dat reeds sprake moet zijn van aanzienlijke verstoring. Er zijn hoge gebouwen en bouwwerken die de landschappelijke beleving in de wijde omgeving reeds beïnvloeden; • de ontwikkeling van een windpark aldaar tast geen hoofd- en substructuren of losse elementen van cultuurhistorische waarde aan; • een windpark op die locatie tast de natuurwaarden niet onevenredig aan. 2. 2. Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan II Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is verwoord in het Provinciaal Omgevingsplan (POP II, 2004). Coevorden is als “substreekcentrum” in het POP II opgenomen. Voor de ontwikkeling van bedrijvigheid hebben deze kernen een functie om te voorzien in de behoefte aan regionale bedrijventerreinen, maar in beperktere mate dan streekcentra. Voor de overslag van weg-, water- en railtransport is Coevorden een belangrijke binnenhaven in het noorden. Het bedrijventerrein Europark is in dit kader een belangrijke ontwikkeling. De provincie streeft in het stedelijke gebied in het algemeen naar het stimuleren van ondernemerschap, wijkeconomie en een gevarieerd aanbod van voorzieningen en locaties voor bedrijfsvestiging. Energiebeleid In het POP II van de provincie Drenthe, vastgesteld op 7 juli 2004, is het provinciaal windenergiebeleid vastgelegd. Het Drentse beleid voor windenergie is gestoeld op het besef dat een enkele windturbine verhoudingsgewijs een groot effect heeft op een wijde omgeving. Masten van 80 meter of hoger beïnvloeden het landschapbeeld ingrijpend. Daarom wenst de provincie dat turbines gegroepeerd worden in een windpark van 15 MW of meer. Voor de locatie van een dergelijk windpark geldt een afweging van landschappelijke, cultuurhistorische, natuurwaarden en milieuvoorwaarden. Als extra voorwaarde geldt dat parken alleen worden toegelaten in gebieden waar: • reeds een aanzienlijke verstoring van het landschap heeft plaatsgevonden; • een ongestoorde beleving van een waardevol gebied elders, voorzover dat een kwaliteitsaspect van dat gebied is, niet wordt aangetast. De provincie Drenthe noemt de locatie Coevorden als enige windenergielocatie waaraan medewerking zal worden verleend. De nieuwe windturbine past hiermee binnen het provinciaal beleid.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

blz 5

2. 3. Gemeentelijk beleid De gemeente Coevorden is verzocht medewerking te verlenen aan het realiseren van de windturbine. De hoofdfunctie van de onderhavige percelen blijven in dit bestemmingsplan ongewijzigd. Wel wordt er een nieuwe functie geïntroduceerd. Voor de plaatsing van de windturbine op het bestaande bedrijfsperceel, is van belang dat deze past binnen het klimaatbeleid en het welstandsbeleid. Klimaatbeleidsplan Ter ondersteuning van de intensivering van het klimaatbeleid bij gemeenten en provincies, is op 1 maart 2002 de ‘Subsidieregeling BANS klimaatconvenant ’ in werking getreden. Hiermee kunnen gemeenten zelf hun eigen klimaatbeleid en ambities bepalen en uitvoeren. De gemeente Coevorden heeft inmiddels een Energiebesparingsplan voor de periode 1998-2001 opgesteld. In het Klimaatbeleidsplan wordt hier vervolg aan gegeven. Duurzame energie is daarbij een belangrijk aandachtsveld. In opdracht van de gemeente is een DE-scan (DE, duurzame energie) en een Klimaatscan uitgevoerd. Uit deze scans bleek dat binnen de gemeente Coevorden een potentieel aan duurzame energie beschikbaar is. Windenergie en bio-energie komen daarbij als belangrijkste mogelijkheden naar voren. Zowel provincie als gemeente steunen de ontwikkeling van de windturbine(s). In het Klimaatbeleidsplan behoort de ontwikkeling van windenergie in de gemeente Coevorden, tot de concrete maatregelen. Welstand Het welstandsbeleid van de gemeente Coevorden is verwoord in de Welstandsnota 2009 gemeente Coevorden. Voor het krijgen van een positief welstandsadvies moeten bouwplannen aan bepaalde criteria voldoen. Deels gaat het om algemene eisen die voor alle bouwwerken in de gemeente gelden, deels zijn de criteria steeds per gebied bepaald. Het wensbeeld voor het industrieterrein is volgens de welstandsnota als volgt: • vanwege de grootschaligheid van de terreinen en gebouwen en de onmogelijkheid om in te schatten hoe het gebied er uit moet komen te zien en hoe de samenhang zal zijn, is een wensbeeld voor het welstandsbeleid niet te beschrijven. Desondanks is het gebied niet welstandsvrij en zal het uitgangspunt zijn dat hoofdvorm en kleur moet passen in de omgeving. Met omgeving wordt hier in mindere mate het landschap bedoeld en in meerdere mate de lucht, aangezien het meestal om hogere bebouwing gaat. Dit resulteert in grijs- en pasteltinten; • de kwaliteit van de bebouwing van het binnengebied dient minimaal gehandhaafd te blijven. Met name de relatie met de omgeving verdient extra aandacht. Grenzend aan wegen: zorgen voor kwalitatief betere bebouwing. Volgens de welstandscriteria van de gemeente Coevorden zijn de algemene welstandscriteria van toepassing, evenals een aantal voorwaarden en aandachtspunten met betrekking tot windturbines.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 6

094833

Zo is het van groot belang dat de groep windturbines bestaat uit, qua ruimtelijke verschijningsvorm, vergelijkbare windturbines met dezelfde niet glanzende (licht) grijze kleur. Naast de algemene welstandscriteria zijn door de gemeente een aantal randvoorwaarden met betrekking tot de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit opgesteld. Deze zijn opgenomen in bijlage 1. Het uitgangspunt voor het plangebied is dat het beoogde bouwplan aansluit bij het wensbeelden dat de bouwaanvraag vergezeld gaat met een definitief welstandsadvies. In de randvoorwaarden stedenbouwkundige en beeldkwaliteit is een voorkeursplaatsing aangegeven. Het gaat om een suggestie ter verbetering van het plan. Deze voorkeur ligt, in het kader van zichtlijnen, op een situering van de zuidelijke windturbine tussen de twee westelijke gebouwen van Nijhoff-Wassink. Als de voorgestelde locatie toch gebruikt wordt, zou de noordelijke locatie ook naar het oosten moeten verschuiven. Deze opzet is echter onmogelijk, aangezien het meer westelijk plaatsen van de zuidelijke turbine lijdt tot knelpunten op het gebied van geluidscontouren. Door het meer oostelijk plaatsen van de noordelijke turbine komt deze te dicht op het gebouw van IAMS en op de spoorlijn. Ten slotte is de definitieve plaatsing van de turbines van Defensie nog onbekend, hier is nog kans op kleine verschuivingen. Om deze redenen kan worden afgeweken van de voorkeursplaatsing.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

3.

blz 7

PLANBESCHRIJVING

3. 1. Huidige situatie Beide locaties voor de windturbines liggen op het bedrijvenpark Europark. Europark is een groot bedrijvenpark op de Nederlands-Duitse grens tussen Coevorden en Emlichheim, met onder meer een haven en een openbare railterminal. Het park is bedoeld voor bedrijven die veel ruimte nodig hebben en is zowel over de weg, water als het spoor ontsloten. Het betreft vooral bedrijven in de distributie, opslag en overslag. Op het bedrijvenpark bevinden zich gebouwen en loodsen van overwegend 8 tot 15 meter hoog. Het terrein wordt aan de westkant begrensd door het Coevorder-Vecht kanaal met in het midden daarvan de spoorweg van Coevorden - Hardenberg. Tevens loopt er een spoorweg van de Bentheimer Eisenbahn over het bedrijvenpark. De zuidelijke locatie bevindt zich op het terrein van Nijhof-Wassink, een bedrijf dat is gespecialiseerd in bulktransport over weg, water en spoor. Het terrein wordt gebruikt als distributiecentrum voor de kunststofindustrie. Het totale terrein omvat drie loodsen en grenst aan de zuidzijde aan een militair magazijncomplex. De turbine wordt geplaatst tussen de oostelijke en middelste loods, op een terrein dat momenteel volledig verhard is. Op een afstand van circa 400 tot 650 meter bevindt zich een aantal woonboten in het Coevorder-Vecht kanaal. Deze locatie ligt op een afstand van circa 1.100 meter van de bebouwde kom van Coevorden. De noordelijke locatie bevindt zich naast een rangeerterrein van twee sporen. Het terrein is van de Bentheimer Eisenbahn AG. Momenteel is dit terrein grasland. Deze locatie bevindt zich op een afstand van circa 450 tot 550 meter van de woonboten in het Coevorder-Vecht kanaal en ligt op een afstand van circa 680 meter van de bebouwde kom van Coevorden. 3. 2. Toekomstige situatie In het plangebied worden twee windturbines geplaatst. Op dit moment is nog geen definitieve keuze gemaakt voor een type windturbine. Deze keuze wordt ook zo lang mogelijk uitgesteld (tot de aanvraag van de omgevingsvergunning), om de op dat moment meest geschikte windturbine te kiezen. Op die manier wordt gebruik gemaakt van de laatste stand van de techniek. In elk geval gaat om een windturbine met een maximale ashoogte van 105 meter. De windturbines krijgen ieder drie rotorbladen en een ashoogte tussen 95 en 105 meter. Daarmee sluiten zij qua uitstraling aan op de windturbines die, ten zuiden van het plangebied, door het Ministerie van Defensie worden geplaatst en op de windturbine die bij IAMS, ten oosten van het plangebied wordt geplaatst. Ten behoeve van de windturbine wordt een fundering aangelegd met een diameter van circa 18 meter. De windturbines worden ontsloten via de bestaande wegen. Er vindt slechts incidenteel verkeer plaats, ten behoeve van de aanleg en het onderhoud. Op de zuidelijke locatie is de windturbine bereikbaar via het terrein van het bedrijf Nijhof-Wassink.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 8

094833

3. 3. Locatiekeuze Uit een quick scan windenergie zijn in 1999 binnen de gemeente Coevorden acht locaties naar voren gekomen waar een potentie was voor de ontwikkeling van windenergie. In totaal is gebleken dat het potentieel aan windenergie binnen de gemeente 1.885.730 GJ is, verdeeld over de volgende acht locaties: 1. Europark en het gebied ten zuiden van Coevorden 2. Padhuis bij Coevorden 3. Mepper- en Aalderveld 4. Dalen/Wachtum 5. Zwinderen/Geesbrug 6. Tussen Kibbelveen en schoonoord 7. Veenmarke van Gees 8. Ten zuiden van Erm, langs rijksweg 34 De locatie Europark en het gebied ten zuiden daarvan is door de provincie aangewezen als enige locatie waar binnen de provincie meegewerkt zal worden met de ontwikkeling van windturbines. In totaal moeten de te ontwikkelen windturbines op deze locatie circa 15 MW energie opleveren. Daarmee wordt door de provincie voldaan aan haar taakstelling in het kader van de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW). In figuur 2 worden de locatie van de te ontwikkelen windturbines weergegeven.

Figuur 2.

Te ontwikkelen windturbines Europark

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

blz 9

De ontwikkeling van de twee windturbines sluit aan bij de ontwikkeling van een drietal windturbines op het ten zuiden van het plangebied gelegen militaire munitiecomplex van het Ministerie van Defensie. De locatie van de zuidelijke windturbine zoals dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is mede afgestemd op de locaties van deze drie windturbines. Daarnaast is nog een initiatief voor de realisering van een windturbine ten zuidoosten van het plangebied, bij de firma Procter & Gamble aan de Vosmatenweg 4. 3. 4. Energieopbrengst Op het Europark is ruimte voor windturbines die samen een vermogen hebben van ongeveer 15 MW. Dit betekent dat onder optimale omstandigheden 15 MW per uur aan energie kan worden geproduceerd. Uit het onderzoek van WEOM uit 2001 blijkt er ruimte te zijn voor maximaal 12 turbines van 1,5 - 2,0 MW. Sinds 2001 zijn de windturbines verder ontwikkeld. Dit heeft geleid tot grotere turbines van 2 à 3 MW, zodat in combinatie met de turbines van Defensie en IAMS voldaan wordt aan de doelstelling van 15 MW. De twee turbines die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt dragen hier aan bij. 3. 5. Landschappelijke inpassing Bedrijventerrein Europark is zeer geschikt voor de realisering van een windenergiepark. Zowel de gemeente Coevorden als de provincie Drenthe, hebben het Europark en het gebied ten zuiden van Coevorden aangewezen als meest geschikte locatie voor de realisatie van een windenergiepark. Hoofdreden hierbij is het feit dat de windturbines landschappelijk goed zijn in te passen gelet op de aanwezigheid en de grote omvang van fabrieken en bedrijfsgebouwen. Turbines vormen door hun hoogte, visuele herkenningspunten of bakens in het landschap. In het kader van de landschappelijke inpassing vormt de hoogte van de turbine een belangrijk uitgangspunt. Daarbij is het van belang dat aansluiting wordt gezocht bij de drie windturbines die in de toekomst op het terrein van het Ministerie van Defensie worden gerealiseerd. Het is gewenst dat de (visuele) verhoudingen tussen de masthoogte en de rotordiameter een fraai en evenwichtig beeld opleveren. Ten behoeve van de planontwikkeling zijn visualisaties opgesteld die een beeld geven van het gebied als de windturbines zijn gerealiseerd. Daarbij zijn tevens de drie windturbines meegenomen op het terrein van het Ministerie van Defensie, zodat een totaalbeeld ontstaat. Figuren 3 en 4 geven twee voorbeelden van deze impressies weer. Voor het gehele rapport wordt verwezen naar bijlage 2. Het omliggende landschap kent reeds een aanzienlijke verstoring van het landschap door de bedrijven op het bedrijvenpark Europark Aan de hand van visualisatie kan geconcludeerd worden dat de bouw van de twee windturbines niet tot een extra verstoring van het landschap rondom het plangebied leidt.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 10

094833

Figuur 3.

Toekomstig beeld vanuit het zuiden (Bron: Van Grinsven Advies)

Figuur 4.

Toekomstig beeld vanuit het oosten (Bron: Van Grinsven Advies)

Het grootschalige en dynamische karakter van het landschap maakt de plaatsing van twee windturbines met een ashoogte van maximaal 105 meter mogelijk zonder dat daardoor een waardevol landschap wordt aangetast. De slanke mast en wieken en de grote afstand tussen de turbines zorgen ervoor dat de (beleving van) openheid in het landschap niet verloren gaat.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

blz 11

De windturbines voegen een passend nieuw element toe aan het rationele hoogdynamische landschap. Niet alleen is er sprake van een goede landschappelijke inpassing. Ook kunnen de bedrijven van het industrieterrein gunstig gebruik maken van schone energielevering. De locatie is daarom zeer geschikt en turbines leveren een grote meerwaarde, zowel voor lokaal belang als algemeen maatschappelijk en economisch belang.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 12

4.

094833

TOETS AAN WET- EN REGELGEVING

Het uitgangspunt is dat met de realisering van de windturbine een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van dit bestemmingsplan de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht. 4. 1. Geluid Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. In het voorliggende bestemmingsplan worden geen wegen geregeld. Ook worden er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten voorgesteld. Geluidsoverlast afkomstig van de windturbine is in de Wet Milieubeheer geregeld. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan. 4. 2. Milieu Als uitgangspunt geldt dat de toekomstige windturbine niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Een “Staat van bedrijfsactiviteiten” geeft aan welke activiteiten zijn toegelaten en welke afstand er tussen een bedrijf en een gevoelige functie nodig is. In een dergelijke lijst zijn onder andere opgenomen: • een gesystematiseerde bedrijfsindeling volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-codering; • de onderverdeling van bedrijfsactiviteiten naar milieuhinder, op basis van de VNG-lijst 1). Die onderverdeling uit zich in aan te houden afstanden tussen de bedrijfsactiviteiten en een rustige woonwijk. De VNG-lijst is opgesteld op basis van de standaard-bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor de windturbine met een wiekdiameter van 50 meter of meer geldt een grootste richtafstand van 300 meter. Binnen deze afstand zijn geen milieugevoelige functies aanwezig (zoals woningen). De grootste richtafstand komt voort uit de geluidhinder die de turbine met zich meebrengt. Hieronder wordt ingegaan op dit milieuaspect. Daarnaast vormt de slagschaduw van de turbine een aandachtspunt. Geluidhinder Geluid veroorzaakt door windturbines (of andere installaties) mag geen ontoelaatbare hinder veroorzaken. Daarvoor zijn normen opgesteld, waarbij onder voorwaarden de zogenaamde WindNormCurve (WNC) kan worden toegepast. De WNC doet recht aan het feit dat de geluidsproductie van windturbines toeneemt met toenemende windsnelheid, terwijl tegelijkertijd het achtergrondgeluid als gevolg van het ruisen van de wind ook toeneemt. De WNC is tot stand gekomen door middel van een groot aantal uitgevoerde geluidsmetingen. 1)

VNG, Bedrijven en milieuzonering, 2009.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

blz 13

Ten behoeve van de planontwikkeling is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting van de windturbines. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Het langtijdgemiddelde geluidniveau vanwege het windpark mag ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen van derden de waarden van de WNC40 curve (artikel 3.15 van het Activiteitenbesluit) niet overschrijden. De hoogte van deze norm is afhankelijk van de windsnelheid en bedraagt 41 dB(A) bij lage windsnelheden en loopt op via 43 dB(A) bij een windsnelheid van 7 m/s tot 50 dB(A) bij een windsnelheid van 12 m/s. In dit onderzoek is het optredende nachtelijke beoordelingsniveau ter plaatse van de hoogstbelaste woning vergeleken met de WNC40 normcurve. Hieruit blijkt dat de optredende geluidniveaus bij alle windsnelheden voldoen aan de in het Activiteitenbesluit gestelde eisen. Slagschaduw Slagschaduw van een windturbine is de bewegende schaduw van de draaiende wieken. Als slagschaduw op het lichtdoorlatend deel van de gevel van een woning valt, kan dat als hinderlijk worden ervaren. In het Activiteitenbesluit worden richtlijnen gegeven over de aanvaardbaarheid van slagschaduwhinder. Het Activiteitenbesluit verwijst naar de Ministeriële regeling van 9 november 2009 waarin voorwaarden worden gesteld met betrekking tot slagschaduw. Ten behoeve van de planontwikkeling is onderzoek verricht naar slagschaduw als gevolg van de voorgestelde windturbines. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Daarbij zijn de voorwaarden in de ministeriële regeling als volgt geïnterpreteerd: • bij de beoordeling worden alleen woningen van derden betrokken; • de eventuele schaduw van turbines op een grotere afstand dan twaalf maal de rotordiameter wordt verwaarloosd, in dit geval op een afstand groter dan 1.080 meter; • schaduw bij een zonnestand lager dan vijf graden wordt als niethinderlijk beoordeeld. Bij zonsopkomst en zonsondergang is het licht vrij diffuus en wordt de turbine vaak aan het zicht onttrokken door gebouwen en begroeiing; • bij een windpark worden de schaduwduren en schaduwdagen van afzonderlijke turbines opgeteld voor zover de schaduwen niet overlappen; • er is geen stilstandvoorziening nodig als de gemiddelde duur van hinderlijke schaduw minder is dan zes uur per jaar. Dit is een strengere beoordeling dan volgens het Activiteitenbesluit. Van de twee turbines zijn de cumulatieve schaduwduren in het omliggende gebied berekend. Tevens is de verwachte jaarlijkse hinderduur bij vier woningen van derden berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat de norm van de jaarlijkse hinderduur bij de woonboten wordt overschreden. Bij alle andere woningen van derden is de jaarlijkse hinderduur minder en wordt voldaan aan de norm. Om de hinderduur te beperken worden beide windturbines in het plangebied voorzien van een automatische stilstandregeling die de rotor stopt als er slagschaduw optreedt bij een aantal woningen.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 14

094833

In de turbinebesturing worden hiervoor blokken van dagen en tijden met potentiële schaduw geprogrammeerd. De totale stilstandduur kan met een zonneschijnsensor beperkt worden. Bij de berekening van de verwachte stilstand is daar rekening mee gehouden. Met deze maatregel wordt overschrijding van de norm voorkomen. 4. 3. Bodem Voor het onderhavige plan geldt als uitgangspunt dat de grond geschikt is voor de toekomstige functie. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico’s voor de volksgezondheid aanwezig zijn. De turbines worden gebouwd op een betonnen funderingsplaat met een diameter van circa 18 meter. De funderingsplaat wordt onderheid, zodat geen zettingsverschijnselen zullen optreden. Voor aanvang van de bouwwerkzaamheden zal aan de gemeente een funderingsplan worden voorgelegd. In het onderhavige plan is geen sprake van een verblijfsgebied voor mensen, risico’s voor de volksgezondheid zijn dan ook niet aan de orde. Bodemonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht en het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. 4. 4. Water Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het gebied bevindt zich niet in een hydrologisch aandachtsgebied, zoals genoemd in het Provinciaal Omgevingsplan 2004. Het gebied is niet verdroogd en er komt geen kwel voor. De turbines staan ieder op een onderheide betonnen plaat met een diameter van circa 18 meter. Het totale verharde oppervlak bedraagt 2 x 255 m2 = 510 m2. In de huidige situatie is hiervan reeds 255 m2 ingericht als verhard oppervlak (locatie A). De windturbines worden niet aangesloten op het riool. Hemelwater dat op de funderingsplaten valt, stroomt direct af naar de omliggende bodem. Het hemelwater dat van de betonnen plaat van de zuidelijke turbine afstroomt wordt via de omliggende verharding afgevoerd, zoals ook in de huidige situatie gebeurt. Afvoer van het hemelwater bij de noordelijke turbine gebeurt in de omliggende bodem. Om te zorgen voor vertraagde afvoer van neerslag, zal rondom de turbine één van onderstaande maatregelen worden genomen: • een gebied van minimaal 2.550 m2 (10 x het verharde oppervlak) blijft vrij van verharding;

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

blz 15

• een gebied van minimaal 5.100 m2 (20 x het verharde oppervlak) wordt voorzien van halfopen verharding; • rondom de turbine zal een verlaging (greppel) worden aangebracht die tenminste een hoeveelheid neerslag kan bergen gelijk aan 64 mm in 4 uur (een greppel die minimaal 16,3 m3 kan bergen, bijvoorbeeld een greppel rondom van 1 meter breed en circa 0,29 cm diep). De zuidelijke turbine komt op circa 70 meter vanaf de haven van het Coevorden-Vechtkanaal te staan. De turbine brengt geen beperkingen met zich mee voor beheer en onderhoud van de waterweg en de oevers. In de omgeving van het plangebied komen langs wegen en percelen watergangen voor ten behoeve van de afwatering van het gebied. Bij de situering van de turbines is rekening gehouden met deze watergangen, deze zullen dan ook niet verlegd of gedempt hoeven te worden. Het windpark heeft, met genoemde maatregel, geen effect op de waterhuishouding van het gebied. De ontwikkeling is aan het waterschap kenbaar gemaakt. Vanwege de beperkte invloed van het bestemmingsplan op het watersysteem komt het in aanmerking voor de verkorte procedure. Hiervoor is de standaard waterparagraaf opgenomen. Standaard wateradvies De watertoets heeft plaats gevonden door het invullen van de digitale watertoets. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd. De invloed van het plan op de waterhuishouding is beperkt. Waterschap Velt en Vecht heeft geen bezwaar tegen dit plan. 4. 5. Externe veiligheid Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Een windturbine is geen kwetsbare of risicovolle inrichting op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). Wel bestaan er beleidsregels ten aanzien van het plaatsen van windturbines. In het Handboek Risicozonering windturbines zijn op basis van een technische en statistische analyse, generieke afstanden berekend voor de ligging van de contour van 10-6 en 105 . De ligging van de risicocontouren van turbines van circa 3,0 MW (3000 kW) is berekend op 48 meter voor de contour van 10-5 en op 162 meter voor de contour van 10-6. Het Ministerie van VROM adviseert gemeenten om binnen de contour van 10-5 rond een windturbine, geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe te staan. Binnen een afstand van 48 meter vanaf de windturbines zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Voorts moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen in de omgeving, waarop de windturbines invloed kunnen hebben.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 16

094833

Spoorwegen De afstand van de noordelijke windturbine tot de spoorlijn van Bentheimer Eisenbahn AG is circa 100 meter. De zuidelijke windturbine ligt op een nog grotere afstand. De afstand tussen de windturbines en de spoorlijn is hiermee aanvaardbaar. De aftakking van de spoorlijn, welke op circa 30 meter vanaf de noordelijke windturbine loopt, wordt enkel gebruikt voor af en aanvoer van goederen voor de westelijk gelegen percelen. De noordelijke turbine wordt gebouwd op een terrein van Bentheimer Eisenbahn, er zijn dan ook afspraken over de situering van de windturbine gemaakt. Over de spoorlijn worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Aangezien er geen personen of gevaarlijke stoffen worden vervoerd, ontstaan er geen veiligheidsrisico’s als gevolg van de windturbines. Veiligheidszone munitiedepot Het Ministerie van Defensie heeft rond het munitiedepot veiligheidszones gedefinieerd. De meest strenge zone is veiligheidszone A. Binnen deze zone mogen geen windturbines of andere bouwwerken of gebouwen opgericht worden. De zuidelijke locaties ligt echter in zone C, op grotere afstand van het munitiedepot. Binnen deze zone gelden enkel beperkingen voor de gevels van gebouwen. In deze zone mogen wel windturbines geplaatst worden. Ter bescherming van de veiligheidszone is in de planregeling en op de verbeelding een gebiedsaanduiding opgenomen. Risico’s Nijhof-Wassink Voor de zuidelijke locatie is onderzocht of de aanleg van een windturbine effect heeft op de risico’s van het bedrijf Nijhof-Wassink. Het bijbehorende onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Het handboek ‘risicozonering windturbines’ geeft richtlijnen over de wijze waarop de mogelijke risico’s berekend kunnen worden. De externe veiligheidsrisico’s van Nijhof-Wassink B.V. zijn berekend waarbij rekening is gehouden met de windturbine. De conclusie van het onderzoek luidt dat het realiseren van de windturbine een stijging van de risicocontouren veroorzaakt, maar dat binnen de relevante plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar geen (beperkt) kwetsbaar objecten liggen. Het groepsrisico ten gevolge van de activiteiten van de inrichting van Nijhof Wassink, inclusief de windturbine ligt, onder de oriënterende richtwaarde zoals gesteld in het Bevi. Dit betekent, uitgaande van een op te richten inrichting, dat aan de eisen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt voldaan. Conclusie Gelet op het voorgaande zijn er geen belemmeringen in het kader van externe veiligheid, noch vanuit het BEVI, noch vanuit de beleidsregels ten aanzien van risicozonering bij windturbines. 4. 6. Luchtkwaliteit Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

blz 17

Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De ontwikkeling in het onderhavige plan hangt nauw samen met reguleringen ten behoeve van “schone lucht”. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de landelijke doelstelling om in 2020 10% van de nationale energievoorziening met duurzame energie op te wekken en voorziet voor een deel in de provinciale verplichting uit de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW). De onderhavige ontwikkeling draagt enkel en alleen bij aan een verbetering van de luchtkwaliteit. Vanwege de aard van het project mag verwacht worden dat de ontwikkeling niet of “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. 4. 7. Ecologie Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Om de natuurwaarden in en rondom het plangebied in kaart te brengen is door Grontmij een quick-scan ecologie uitgevoerd. Het bijbehorende onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Op basis van bestaande gegevens en een veldbezoek door een ecologisch deskundige van Grontmij is het (mogelijk) voorkomen van beschermde soorten planten en dieren onderzocht. Tevens is gekeken naar de ligging van beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied. Gebiedsbescherming Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden deel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Uit het onderzoek is gebleken dat binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied geen Natura 2000-gebieden of Beschermde natuurmonumenten liggen. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van een gebied dat is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of weide-vogelen ganzenfoerageergebied. Wel ligt circa 1,5 km naar het zuidwesten het gebied “Laarches Bruch” (Duitsland) dat deel uitmaakt van het zogenaamde “Rastgebietskomplex Emlichhem” dat in de Duitse lijst van belangrijke vogelgebieden is opgenomen en als zodanig als Vogelrichtlijngebied beschouwd moet worden.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 18

094833

In de omgeving van de turbinelocaties verblijven verschillende soorten ganzen en zwanen, waaronder de toendrarietgans en de kleine zwaan. De afstand tussen de windturbines en de slaapplaats Laarches Bruch is echter ruim voldoende om verstoring van rustende en slapende ganzen en zwanen te voorkomen. De turbinelocaties bevinden zich niet in een vliegroute van ganzen en zwanen. Uit onderzoek 2) in opdracht van het Ministerie van Defensie, blijkt dat de turbines van Defensie buiten de door ganzen en zwanen gebruikte percelen liggen. Gelet op de ligging van de turbines die in het voorliggende bestemmingsplan geregeld worden en de gebruiksaard van de onderhavige terreinen, mag aangenomen worden dat ook de onderhavige turbines geen nadelige effecten op ganzen en zwanen hebben. Soortenbescherming Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten, of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Op de plaatsen waar de windturbines komen zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen en/of groeiplaatsen van juridisch zwaarder beschermde soorten aanwezig. Wel maken de plaatsen waar de windturbines komen onderdeel uit van het leefgebied van een aantal algemeen voorkomende zoogdier- en vogelsoorten. Ten aanzien van de zoogdiersoorten konijn, mol, haas, veldmuis en aardmuis geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Ten aanzien van vleermuizen geldt dat de plaatsen waar de windturbines komen geen belangrijke functie hebben binnen het leefgebied, waardoor er geen structurele vliegbewegingen op het bedrijventerrein te verwachten zijn. Ten aanzien van broedvogels geldt dat er geen verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet worden overtreden wanneer het oprichten van de turbines buiten het broedseizoen plaatsvindt. Het broedseizoen loopt globaal van begin maart tot half augustus. Voor het verstoren van broedende vogels wordt door LNV geen ontheffing veleend. Verstoring dient derhalve voorkomen te worden door te werken buiten het broedseizoen. De kans op aanvaring van lokaal broedende vogels met de rotorbladen van de windturbines is gering, gezien het feit dat de meeste broedvogels dagactief zijn en derhalve de turbines op zicht kunnen mijden. Uit een analyse van Bureau Waardenburg blijkt tevens dat er slechts een geringe kans is op aanvaringsslachtoffers onder trekvogels. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet ten aanzien van vogels is dan ook niet noodzakelijk. 2)

Bureau Waardenburg, rapport nr. 05-102, Effecten op vogels en quick scan in kader van de Flora- en faunaweg voor “Windpark Coevorden”, beoordeling van mogelijke knelpunten voor vogels en andere beschermde soorten in relatie tot de (inter)nationale wet- en regelgeving”.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

blz 19

4. 8. Archeologie In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EUlanden, waaronder ook Nederland is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet aandacht worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden. Op basis van het POPII kan worden vastgesteld of voor het plangebied een aanwezigheid, c.q. een bescherming van archeologische waarden van toepassing is. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) geldt er in het plangebied een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem. Ongeacht de archeologische verwachtingswaarde van het projectgebied kan worden aangesloten bij de vrijstelling van archeologisch onderzoek voor zones met middelhoge of hoge verwachtingswaarden die de provincie Drenthe sinds 2 juli 2007 hanteert. Indien het totaal aan te verstoren bodemoppervlak maximaal 500 m2 bedraagt, is in deze gebieden geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan maakt dergelijke ingrepen niet mogelijk. Het is in het kader van de bestemmingsplanprocedure derhalve niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren. Mochten er bij overige bodemingrepen desondanks toch bodemvondsten worden gedaan, dan dienen die gemeld te worden bij de provinciaal archeoloog. Archeologisch onderzoek in het kader van het voorliggende bestemmingsplan kan achterwege blijven. 4. 9. Kabels en leidingen In en rondom het plangebied zijn geen kabels en leidingen (zoals gasleidingen en hoogspanningsmasten) aanwezig die beperkingen leggen op de voorgenomen ontwikkeling.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 20

5.

094833

JURIDISCHE VORMGEVING

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2008. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2008 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Het bestemmingsplan voldoet bovendien al aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking treedt. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. 5. 1. Toelichting op de bestemmingen De bestemmingsregeling van de locaties is afgestemd op de vigerende regeling. Hiermee worden de aanwezige bedrijven niet in hun bouw- en gebruiksmogelijkheden beperkt. Aangezien de twee locaties in de huidige situatie afwijkend bestemt zijn, is dit ook in het voorliggende bestemmingsplan het geval. De noordelijke locatie is valt onder de bestemming “Bedrijf Categorie B” en de zuidelijke locatie onder de bestemming “Bedrijf - Categorie M”. Op elke locatie wordt één windturbine mogelijk gemaakt. De veiligheidszone rondom het munitiedepot is geregeld binnen de gebiedsaanduiding “veiligheidszone - munitie”. Deze is enkel op de zuidelijke locatie van toepassing.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

6.

blz 21

ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

6. 1. Algemeen Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Dit laatste komt aan de orde in hoofdstuk 7. 6. 2. Economische uitvoerbaarheid De door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte windturbines worden op particulier initiatief ontwikkeld. De particuliere ontwikkelaar draagt de kosten voor de realisatie van de windturbines. De ontwikkelende partij heeft met de eigenaren van de grond overeenkomsten gesloten. De gemeente Coevorden heeft met de ontwikkelende partij een overeenkomst sluiten, waarin onder meer een verdeling van kosten is geregeld. Aan de realisatie van het initiatief en de toekomstige exploitatie zijn voor de gemeente geen (directe) kosten verbonden. De ontwikkelende partij wordt door de gemeente Coevorden in staat geacht de ontwikkeling te kunnen realiseren. De kosten voor de realisering zullen met de waardevermeerdering van de grond en exploitatie van de windturbines moeten worden goedgemaakt. 6. 3. Exploitatieplan Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient bij het vaststellen van een bestemmingsplan tevens een exploitatieplan te worden vastgesteld. Echter, in het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan, aangezien de windturbines functioneel niet als hoofdgebouw zijn aan te merken. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling niet van toepassing. Om deze reden wordt bij dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 22

7.

094833

OVERLEG

In het kader van het overleg is het voorontwerp bestemmingsplan naar de betrokken instanties gestuurd. Van de VROM-Inspectie en van de provincie Drenthe zijn reacties ontvangen. Deze vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 5 en hieronder kort beschreven. De reacties geven geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan. VROM-Inspectie De VROM-Inspectie heeft geen opmerking op het bestemmingsplan, gelet op de nationale belangen in de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid. Provincie Drenthe De provincie geeft aan het bestemmingsplan aan de hand van het POPII te hebben beoordeeld op de provinciale belangen “kernenontwikkeling” en “grondstoffen en medegebruik landelijk gebied”. In de beoordeling zijn aspecten zoals natuurwaarden, flora en fauna, veiligheidsaspecten, geluid- en schaduwwerking en de overgang naar het landelijk gebied meegenomen. De provincie concludeert dat uit de onderzoeken blijkt dat er in het kader van kernontwikkeling geen negatieve effecten te verwachten zijn en dat zij zich in het kader van grondstoffen en medegebruik landelijk gebied, goed kunnen vinden met de plaatskeuze in de nabijheid van de eerder in afweging genomen (nog op te richten) windturbines. De provincie heeft dan ook geen bezwaar tegen het oprichten van de windturbines.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

094833

8.

blz 23

RAADSVASTSTELLING

Het ontwerpbestemmingsplan “De Heege-West / De Mars (windturbines)” heeft van 17 juni tot en met 28 juli gedurende zes weken ter visie gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze tegen het plan kenbaar te maken. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt door: - de bewoners van de Vuurdoorn 6 te Coevorden; - het Ministerie van Defensie. De zienswijzennotitie en ingekomen zienswijzen zijn opgenomen in bijlage 6. De zienswijzen geven geen aanleiding tot het wijzigen van het bestemmingsplan. Ambtelijke wijzigingen Het bestemmingsplan is aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden. Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat enkele begrippen, benamingen en procedures gewijzigd zijn. Inhoudelijk blijft het bestemmingsplan ongewijzigd. Op 21 oktober 2010 is het bestemmingsplan “De Heege-West / De Mars (windturbines)” gewijzigd vastgesteld.

===

Bestemmingsplan De Heege-West / De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

BIJLAGE 1

Gemeente Betreft Locatie Datum

: Coevorden : randvoorwaarden stedenbouwkundige en beeldkwaliteit : bedrijventerrein “De Mors” in Coevorden : 01-02-2010

Beschrijving locatie De locatie is gelegen in het industrieterrein “De Mors”te Coevorden. Op het terrein zijn reeds een aantal windturbines vergund.

luchtfoto

model van reeds vergunde turbine

Ontwikkeling Het ligt in de bedoeling naast de reeds vergunde turbine`s twee nieuwe te plaatsen. Het model en de afmetingen zijn gelijk aan de eerder vergunde turbine`s. Welstandscriteria Volgens de welstandsnota van de gemeente Coevorden zijn de algemene welstandscriteria en de gebiedsgerichte criteria van gebied IT3 van toepassing. Als aanvulling gelden daarnaast de volgende voorwaarden en aandachtspunten. Ruimtelijke voorwaarden en aandachtspunten Wensbeeld

In de welstandsnota is vanwege de grootschaligheid van het bedrijventerrein geen wensbeeld gegeven. Het gebied is niet welstandsvrij en zal het uitgangspunt zijn dat hoofdvorm en kleur moeten passen in de omgeving. Met omgeving wordt in mindere mate het landschap bedoeld en in meerdere mate de lucht, aangezien het meestal om hogere bebouwing gaat. Dit resulteert in grijs- en pasteltinten.

Oriëntatie

Bij een windturbine is geen sprake van een duidelijke gerichtheid van het bouwwerk, de turbine draait met de wind mee.

Ligging

Van belang is dat er naar eenvoudige structuren gezocht wordt samen met de vergunde turbine`s. Het houdt in dat ze zoveel mogelijk in lijn met elkaar geplaatst worden. Plaatsing niet voor gevelopeningen en op een afstand van tien meter tot openbare wegen (vanaf de voet gemeten).

situatie met mogelijke plaatsing

situatie met voorkeursplaatsing

Erfsituatie

Geen nadere eisen.

Erfindeling

De turbines worden niet aan de rand van het bedrijventerrein geplaatst. Het houdt dat ten aanzien van de terreinindeling geen nadere eisen gesteld worden.

Hoofdvorm

In hoofdlijnen gelijk aan de reeds vergunde turbines.

Materialen

Geen nadere eisen.

Detaillering

Geen nadere eisen.

Kleurgebruik

De turbines uitvoeren in lichte grijstinten gelijk aan de vergunde exemplaren.

APS 1-2-2010

BIJLAGE 

VAN GRINSVEN ADVIES

De Bendels 9 5391 GD Nuland tel: (073) 534 10 53 fax: (073) 534 10 28 [email protected] www.vangrinsvenadvies.nl Rabobank 13.75.30.447 BTW nr: NL933.40.692.B01 Kamer van Koophandel: 16064749

milieuadvies akoestisch onderzoek energiebesparing vergunningaanvragen Wet milieubeheer

Opdrachtgever:

Grontmij Nederland bv Postbus 119 3990 DC Houten

Kenmerk:

GM-Coevorden.TSV4.docx

Betreft:

Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduwhinder voor een op te richten windpark nabij het Coevorden-Vechtkanaal met twee windturbines van circa 2,5 MW te Coevorden. Fotovisualisatie van het windpark.

Contactpersoon opdrachtgever: de heer J. Wisse, tel: (030) 634 48 12.

Behandeld door: L. van Grinsven, oktober 2009.

Op alle opdrachten, betalingen en transacties zijn van toepassing de Regeling van de Verhouding tussen Opdrachtgever en adviserend Ingenieursbureau RVOI-2001

Inhoud 1.

Inleiding ........................................................................................................... 1 1.1 Beschrijving van de locatie ........................................................................ 1 1.2 Nordex N90/2500 LS ................................................................................. 1

2.

Uitgangspunten ............................................................................................... 2 2.1 Regelgeving .............................................................................................. 2 2.2 Omgeving .................................................................................................. 2 2.3 Windklimaat ............................................................................................... 2

3.

Akoestisch onderzoek ...................................................................................... 3 3.1 Geluidbron Nordex N90/2500 LS ............................................................... 3 3.2 Representatieve bedrijfsomstandigheden ................................................. 3 3.3 Normstelling .............................................................................................. 3 3.4 Invoer rekenmodel ..................................................................................... 3 3.5 Rekenresultaten ......................................................................................... 5 3.6 Beoordeling ............................................................................................... 5

4.

Onderzoek slagschaduw .................................................................................. 6 4.1 Normstelling .............................................................................................. 6 4.2 Schaduwgebied......................................................................................... 6 4.3 Potentiële schaduw ................................................................................... 7 4.4 Rekenresultaten ......................................................................................... 8 4.5 Hinderduur bij woningen ........................................................................... 8 4.6 Hinderbeperkende maatregelen .............................................................. 10

5.

Cumulatieve effecten ..................................................................................... 11

6.

Fotovisualisaties ............................................................................................ 12

7.

Bespreking ..................................................................................................... 13

Bijlagen bijlage 1 : objecten rekenmodel ........................................................................... 14

Figuren figuur figuur figuur figuur figuur figuur figuur figuur figuur figuur

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

: : : : : : : : : :

situatie objecten rekenmodel ............................................................... 15 ontvangerpunten en geluidcontouren .................................................. 16 rekenpunten en schaduwcontouren..................................................... 17 cumulatieve geluidcontouren ............................................................... 18 cumulatieve schaduwcontouren .......................................................... 19 fotopunten ........................................................................................... 20 foto A; Vilsterborch .............................................................................. 21 foto B; Vechtkanaal ............................................................................. 22 foto C; Klooster ................................................................................... 23 foto D; Vosmatenweg .......................................................................... 24

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

1.

Inleiding In opdracht van Grontmij Nederland bv te Houten is een akoestisch onderzoek en een onderzoek naar mogelijke slagschaduwhinder uitgevoerd. Het betreft twee op te richten windturbines Nordex N90/2500 nabij het Coevorden-Vechtkanaal te Coevorden. Daarnaast is van de opstelling een fotovisualisatie vervaardigd.

1.1

Beschrijving van de locatie De turbines komen ten oosten van het Coevorden-Vechtkanaal nabij de Duitse grens, circa 1 km ten zuiden van de plaats Coevorden (zie ook figuur 1). Afbeelding 1-1: locatie.

Iets verder naar het zuiden is een plan om ook drie windturbines op te richten, twee op het terrein van Defensie en een ten zuiden daar van aan het kanaal.

1.2

Nordex N90/2500 LS De Nordex N90 heeft een rotordiameter van 90 m met drie rotorbladen LM 43.8p. Het nominale elektrische vermogen is 2,5 MW. Het toerental van de rotor is continu variabel tussen circa 9,6 en 17 tpm. De turbines worden hier geplaatst op conische stalen buismasten waardoor de rotoras circa 100 m boven het maaiveld komt. Het hoogste punt van de rotor wordt circa 145 m hoog. De stalen mast heeft een diameter van 4,05 m aan de voet en 2,95 m aan de top. De turbine begint te draaien bij een windsnelheid van circa 3 m/s. Bij windsnelheden boven 25 m/s wordt de rotor gestopt uit veiligheidsoverwegingen. De kleur van de rotorbladen en de mast is lichtgrijs. De rotorbladen zijn semi-mat. De grootste breedte van het blad is 3,17 m; aan de tip zijn de bladen circa 1 m breed.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

1

2.

Uitgangspunten

2.1

Regelgeving De kortste afstand tussen een woning van derden en een turbine bedraagt meer dan viermaal de ashoogte (4x100 m). Het opgestelde vermogen bedraagt circa 5 MW. De twee turbines zijn daarom niet vergunningplichtig inzake de Wet milieubeheer. De inrichting valt onder artikel 3.13 van het Activiteitenbesluit 1. De dichtstbijzijnde woning van derden ligt verder weg dan 300 m zodat het overleggen van een rapport van een akoestisch onderzoek formeel niet is vereist. Ter informatie is een dergelijk onderzoek toch uitgevoerd. Binnen een afstand van twaalf maal de rotordiameter (12x90 m) bevinden zich woningen van derden zodat ook een onderzoek naar slagschaduw is uitgevoerd. Deze rapportage wordt gevoegd bij de melding in het kader van het Activiteitenbesluit. Omdat het park bestaan uit minder dan 10 turbines en het opgestelde vermogen lager is dan 15 MW valt het windpark niet onder onderdeel D (beoordelingsplicht) van het Besluit MER (MilieuEffectRapportage).

2.2

Omgeving De inrichting is gelegen op een bedrijventerrein. In de nabije omgeving lopen geen drukke snelwegen. Ten oosten is het industrieterrein Europark en ten zuidwesten, aan de overzijde van het kanaal, staat een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Aan de westelijke oever van het kanaal liggen een aantal woonboten. Hoewel hier geen woonbestemming is, zijn de woonboten in dit onderzoek wel betrokken als geluidgevoelige objecten. Andere geluidgevoelige bestemmingen liggen verder weg dan 500 m.

Windklimaat Berekend is welke gemiddelde windsnelheid en welke windsnelheidsverdeling globaal wordt verwacht op deze locatie. Afbeelding 2-1: windaanbod. windsnelheden

16% 14% 12%

gemiddeld 6,50 m/s op…

10%

tijd

2.3

8% 6% 4% 2% 0% 0

1

1

2

3

4

5

6

7

8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 windsnelheid [m/s]

Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, 19 oktober 2007, nr.07.00113, Staatsblad 2007/415.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

2

3.

Akoestisch onderzoek

3.1

Geluidbron Nordex N90/2500 LS Door Windtest zijn geluidmetingen verricht aan de Nordex N90/2500 LS 2. De bronsterkte bedraagt 103,3 dB(A) bij een windsnelheid van 7 m/s boven een vlak landbouwgebied. De rotorashoogte bedroeg 80 m. De relatie tussen de bronsterkte en de windsnelheid op 10 m hoogte is circa 1 dB(A)/m/s. Er waren geen hoorbare tonen aanwezig en het geluid was niet impulsachtig. De windsnelheid waarbij het geluidniveau het meest kritisch is ten opzichte van de normstelling is circa 7 m/s (zie Grafiek 3-1).

3.2

Representatieve bedrijfsomstandigheden Bij een windsnelheid van circa 3 m/s komt een turbine in bedrijf. Bij toenemende windsnelheid neemt de geluidproductie toe terwijl het referentieniveau ook to eneemt als gevolg van het door de wind opgewekte geluid (turbulentie rond obstakels). Hoewel de turbines dus niet altijd in werking zijn, wordt er voor de beoordeling toch van uitgegaan dat deze gedurende het gehele etmaal in bedrijf zijn. Deze situatie wordt representatief geacht voor de bedrijfsvoering.

3.3

Normstelling Het langtijdgemiddelde geluidniveau LAr,LT vanwege het windpark mag ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen van derden de waarden van de WNC40 curve uit Grafiek 3.15 bij artikel 3.15 van het Activiteitenbesluit niet overschrijden. De hoogte van deze norm is afhankelijk van de windsnelheid en bedraagt 41 dB(A) bij lage windsnelheden, loopt op via 43 dB(A) bij een windsnelheid van 7 m/s tot 50 dB(A) bij een windsnelheid van 12 m/s. De rode lijn in Grafiek 3-1 op pagina 5 geeft deze normcurve weer.

3.4

Invoer rekenmodel Van de situatie is een akoestisch rekenmodel opgebouwd met behulp van het programma Geonoise ® versie 5.43 van DGMR. Hiermee zijn de langtijdgemiddelde geluidniveaus LAr,LT berekend die optreden bij een windsnelheid V10 van 7 m/s. Geluidniveaus bij andere windsnelheden worden afgeleid uit de relatie tussen bronsterkte en windsnelheid waarbij rekening wordt gehouden met het variëren van het toerental en de instelling van de besturing. De modellering en de overdrachtsberekening zijn uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999 3 (HMRI) volgens methode II.8. De geometrie van de omgeving is vastgesteld aan de hand van kaartmateriaal, telefonisch verkregen informatie, luchtfoto’s en verkenning ter plaatse. De bodem is als akoestisch absorberend (B=1) ingevoerd terwijl relevante wateroppervlakken als akoestisch reflecterend (B=0) zijn gemodelleerd.

2

3

Prüfbericht WT4212/05 Schallemission der Windenergieanlage vom Typ Nordex N90/2500 LS, 2005 -05-13, Windtest Kaiser Wilhelm Koog GmbH. Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai, 1999, een uitgave van het ministerie van VROM, ISBN 90-422 02327.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

3

De windturbines zijn akoestisch gemodelleerd als rondom uitstralende puntbronnen ter hoogte van de rotoras (hb=100 m).  De bronsterkten LWR zijn opnieuw berekend volgens methode II.2 uit de HMRI. Deze Nederlandse methode houdt ─in tegenstelling tot de IEC-methode4─ wel rekening met luchtdemping. Rekening is gehouden met een bodemeffect van 6 dB(A) volgens de IEC-methode.  De bronsterkten zijn gecorrigeerd voor een windsnelheid V10=7 m/s boven een terrein met een ruwheidslengte van 0,2 m. Hierbij is rekening gehouden met het variëren van het toerental en met de instelling in de besturing.  De bronsterkten zijn gecorrigeerd voor een ashoogte van 100 m. Op deze hoogte waait het wat harder dan op de ashoogte van 80 m waarbij de bronsterktemetingen zijn uitgevoerd. In het akoestische model zijn ontvangerpunten gedefinieerd ter plaatse van nabijgelegen geluidgevoelige bestemmingen van derden:  Ontvangerpunt en 1 en 2 liggen bij woonboten in het kanaal, circa 465 m ten westen van turbine b.  Ontvangerpunt 3 ligt bij een woning aan de Stephensonweg, circa 555 m ten noordwesten van turbine b.  Ontvangerpunt 4 ligt bij een woning aan de Vuurdoorn, circa 700 m ten noordoosten van turbine b. De ontvangerpunten hebben twee ontvangerhoogten boven het plaatselijke maaiveld. Beoordeeld worden de geluidniveaus op plaatsen waar personen ku nnen verblijven. Voor de dagperiode is dit de begane grond (+1,5 m). Voor de avond en nachtperiode is dit ter hoogte van verblijfruimten in de woning (+5 m voor een woning met twee woonlagen). Voor de woonboten is een ontvangerhoogte van 2 m aangehouden. Op de ontvangerpunten is het langtijdgemiddelde geluidniveau berekend. Het rekenresultaat is het niveau van het invallende geluid (dus exclusief een eventuele bijdrage door reflectie tegen de achterliggende gevel). Gedetailleerde akoestische informatie over de in het rekenmodel ingevoerde o bjecten vindt u in de bijlage en de ligging blijkt uit de figuren.

4

IEC 61400-11: Windturbine generator systems – Part 11: Acoustic measurement techniques, Ed. 2.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

4

3.5

Rekenresultaten In Tabel 3-1 zijn per ontvangerpunt vermeldt: een volgnummer en de langtijdgemiddelde geluidniveaus LAr,LT die daar optreden bij een windsnelheid V10=7 m/s in de dag-, avond- en nachtperiode. De etmaalwaarde Letmaal is hier het geluidniveau in de nachtperiode vermeerderd met 10 dB(A). Een etmaalwaarde van 53 dB(A) komt overeen met de WNC40 normcurve bij V10=7 m/s. Bij ontvangerpunt 1 treden de hoogste beoordelingsniveaus op. Deze niveaus zijn maatgevend voor de beoordeling van het aspect geluidhinder. In figuur 2 zijn de bijbehorende 48 en 53 dB(A) etmaalwaardecontouren weergegeven zoals die optreden bij een windsnelheid V10=7 m/s en op een waarneemhoogte van +5 m. Tabel 3-1: rekenresultaten 2xN90. dag

avond

nacht

etmaal

nr.

dB(A)

dB(A)

dB(A)

dB(A)

1

42,2

42,2

42,2

52

2

40,9

40,9

40,9

50

3

34,9

37,9

37,9

48

4

31,9

34,2

34,2

44

Beoordeling In Grafiek 3-1 wordt het optredende nachtelijke beoordelingsniveau, ter plaatse van de hoogstbelaste woning vergeleken met de WNC40. Het blijkt dat de optredende geluidniveaus vanwege het windpark bij alle windsnelheden voldoen aan de in het Activiteitenbesluit gestelde eisen. Grafiek 3-1: normcurve.

Normcurve

55 50 45 dB(A)

3.6

punt

40 35 30 25 0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

windsnelheid (m/s +10 m) WNC40

GM-Coevorden.TSV4.docx

turbines

oktober 2009

5

4.

Onderzoek slagschaduw

4.1

Normstelling Schaduweffecten van een draaiende windturbine kunnen hinder veroorzaken bij mensen. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die ondervonden kan worden. Bekend is dat flikkerfrequenties tussen 2,5 en 14 Hz als erg storend worden ervaren en schadelijk kunnen zijn. Een groter verschil tussen licht en donker (meer contrast) wordt als hinderlijker ervaren. Verder speelt de blootstellingsduur een grote rol bij de beleving. In artikel 3.14 onder 4. Van het Activiteitenbesluit wordt verwezen naar de bij de ministeriële regeling te stellen maatregelen. In deze regeling 5 is in artikel 3.12 voorgeschreven dat een turbine is voorzien van een automatische stilstandsvoo rziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de turbine en de woning minder bedraagt dan twaalf maal de rotordiameter en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten slagschaduw kan optreden 6. In het kader van dit onderzoek wordt dit artikel als volgt geïnterpreteerd:  Bij de beoordeling worden alleen woningen van derden betrokken.  De eventuele schaduw van turbines op een grotere afstand dan twaalf maal de rotordiameter wordt verwaarloosd.  Schaduw bij een zonnestand lager dan vijf graden wordt als niet-hinderlijk beoordeeld. Bij zonsopkomst en zonsondergang is het licht vrij diffuus en wordt de turbine vaak aan het zicht onttrokken door gebouwen en begroeiing.  Bij een windpark worden de schaduwduren en schaduwdagen van afzonderlijke turbines opgeteld voor zover de schaduwen elkaar niet overlappen.  Er is geen stilstandsvoorziening nodig als de gemiddelde duur van hinderlijke schaduw minder is dan zes uur per jaar. Dit is een strengere beoordeling dan volgens het Activiteitenbesluit omdat ook nog slagschaduw gedurende minder dan 20 minuten aanvaardbaar wordt geacht buiten de 17 dagen met meer dan 20 minuten slagschaduwhinder en bovendien de hinderduur gedurende die 17 dagen per jaar meer mag bedragen dan 20 minuten.

4.2

Schaduwgebied Bij de opkomst en de ondergang van de zon kan de schaduw van een turbine aan de westkant en aan de oostkant ver reiken. Op afstanden groter dan twaalf maal de rotordiameter (maximaal 1.080 m) wordt de slagschaduw echter niet meer als hinderlijk beoordeeld. Aan de noordzijde wordt het schaduwgebied begrensd omdat de zon in het zuiden altijd hoog staat. Aan de zuidzijde treedt nooit sch aduw op omdat de zon nooit in het noorden staat.

5

6

Regeling van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 november 2007 nr. DJZ 2007104180 houdende regels voor inrichtingen (Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). Voor de letterlijke tekst wordt verwezen naar de regeling.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

6

4.3

Potentiële schaduw Op basis van de turbineafmetingen, de gang van de zon op deze locatie en een minimale zonshoogte van vijf graden, zijn de dagen en tijden berekend waarop slagschaduw kan optreden. De gang van de zon is voor alle dagen van het jaar bepaald met een astronomisch rekenmodel waarbij rekening is gehouden met de betreffende locatie (noorderbreedte en oosterlengte) op de aarde. De potentiële hinderduur is een theoretisch maximum. Hieruit is de verwachte hinderduur berekend door het toepassen van correcties. Als gevolg van deze correcties is de verwachte hinderduur aanmerkelijk korter dan de potentiële hinderduur.

4.3.1

Zonneschijn Schaduw is er alleen als de zon schijnt. Deze correctie is gebaseerd op het percentage van de daglengte dat de zon gemiddeld schijnt in dit gebied en in de betreffende maand. De percentages worden ontleend aan meerjarige data van nabijgelegen meteostations. Grafiek 4-1: percentage zonneschijn.

Zonneschijn Coevorden 45 40

% van de dag

35 30 25 20 15 10 5 0 jan

4.3.2

feb

mrt

apr

mei

jun

jul

aug

sep

okt

nov

dec

Oriëntatie Grafiek 4-2: Distributie windrichtingen. H et rotorvlak staat niet altijd haaks op de schaduwrichting waardoor de hinderWindrichting bij >2 m/s duur wordt beperkt. Als het rotorvlak N 16% evenwijdig staat aan de schaduwrichting NNW 14% NNO 12% treedt er geen of nauwelijks lichtflikkering 10% WNW ONO 8% op. Deze correctie is gebaseerd op de 6% distributie van de voorkomende windrich4% 2% tingen. De percentages worden ontleend W O 0% aan meerjarige data van meteostations waarbij alleen de windsnelheden boven WZW OZO 2 m/s zijn betrokken. Afhankelijk van de richting van waaruit de turbine wordt geZZW ZZO zien ligt de deze correctie tussen circa Z Coevorden (totaal=84%) 55% en 75%. GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

7

4.3.3

Bedrijfstijd Slagschaduwhinder treedt alleen op als de rotor draait. De correctie is geb aseerd op de distributie van de voorkomende windsnelheden. Windturbines zijn veelal 80% tot 95% van de tijd in bedrijf.

4.4

Rekenresultaten Van de twee turbines zijn de cumulatieve schaduwduren in het omliggende gebied berekend. In figuur 3 is met een groene, blauwe en een rode isolijn aangegeven waar de totale jaarlijkse verwachte hinderduur 0, 5 of 15 uur bedraagt. De berekening is uitgevoerd voor een raster met punten, waarbij geen rekening is gehouden met de afmetingen van gevels met ramen. De blauwe 5 uur contour is gebruikt om de woningen te selecteren waar de norm voor de jaarlijkse hinderduur mogelijk wordt overschreden.

4.5

Hinderduur bij woningen De verwachte jaarlijkse hinderduur bij vier woningen van derden (zie figuur 3) is berekend. Bij de beoordeling van slagschaduwhinder wordt niet uitgegaan van een bepaalde positie maar van een gevelvlak dat alle ramen omvat. Vanwege de afmetingen van dat vlak duurt de schaduwpassage langs het vlak wat langer dan de passage langs een punt. Bij de berekening van de hinderduur bij de woningen is daar rekening mee gehouden. Voor de gevelhoogte is uitgegaan van 5 m en voor de geprojecteerde breedte van het gevelvlak is 8 m aangehouden. Voor de woonboten is een vlak aangehouden van 1,5 m hoog en 6 m breed. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabel. In Tabel 4-1 is per woning aangegeven: de potentiële jaarlijkse hinderduur, het aantal dagen waarop hinder kan optreden, de maximale passageduur van de schaduw langs de gevel en de verwachte hinderduur per jaar (tijden in uu:mm). Tabel 4-1: jaarlijkse schaduwduren bij woningen. woning 1 woonboot 2 woonboot 3 Stephensonweg 4 Vuurdoorn

potentiële schaduwduur 112:36 46:37 47:19 25:21

potentiële schaduwdagen 161 91 74 60

maximale passageduur 0:55 0:46 0:44 0:34

verwachte hinderduur 13:06 6:00 4:07 3:25

De norm voor de jaarlijkse hinderduur wordt bij de woonboten overschreden. Bij alle andere woningen van derden is de jaarlijkse hinderduur minder en wordt voldaan aan de norm. Binnen een afstand van circa 330 m vanaf een turbine kan de zon volledig bedekt worden door het rotorblad. De rotor moet dan haaks staan op de richting van de zon. De schaduw is dan maximaal en wordt als meer hinderlijk ervaren. Op grotere afstanden is de schaduw nooit volledig. De frequenties van de lichtflikkeringen ligt tussen 0,5 en 0,9 Hz. Deze frequenties zijn niet extra hinderlijk.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

8

Bij de bepaling van de schaduwduren is geen rekening gehouden met eventuele beplanting en gebouwen die het zicht kunnen belemmeren. Hierdoor kan de hinder worden beperkt. De nauwkeurigheid waarmee de potentiële hinderduur is berekend is relatief hoog. Deze nauwkeurigheid is afhankelijk van de invoer van de geometrie en van de nauwkeurigheid waarmee de zonnestand wordt bepaald. De correcties om te komen tot de verwachte hinderduur zijn echter een voorspelling op basis van de geschiedenis. De meteogegevens zijn bepaald op basis van gemiddelde gemeten data over twintig jaar. De verwachting is dat in de toekomst deze gemiddelden over langere perioden niet veel zullen veranderen maar dit blijft onzeker. In het weer treden grote dagelijkse verschillen op en ook variëren de jaargemidde lde gegevens nog behoorlijk. In Tabel 4-2 zijn de verwachte gemiddelde jaarlijkse hinderduren per turbine weergegeven en in de meest rechtse kolom staat het totaal van het windpark. Het totaal kan lager zijn dan de som van de afzonderlijke turbines als er overlap optreedt. De vetgedrukte tijden worden geëlimineerd door een stilstandsregeling. De eventueel resterende hinderduur van de andere turbines is dan minder dan de norm. Tabel 4-2:verwachte jaarlijkse hinderduur in uren per turbine en totaal. woning 1 woonboot 2 woonboot 3 Stephensonweg 4 Vuurdoorn

GM-Coevorden.TSV4.docx

turbine a

turbine b

totaal

7:55 1:05 ---

5:19 4:52 4:07 3:25

13:06 6:00 4:07 3:25

oktober 2009

9

4.6

Hinderbeperkende maatregelen Om de hinderduur te beperken worden beide turbines voorzien van een automatische stilstandsregeling die de rotor stopt als er slagschaduw optreedt bij een aa ntal woningen. In de turbinebesturing worden hiervoor blokken van dagen en tijden met potentiële schaduw geprogrammeerd. De totale stilstandsduur kan met een zonneschijnsensor beperkt worden. Bij de berekening van de verwachte stilstand is daar rekening mee gehouden. De verwachte stilstand is meer dan de totale verwachte hinderduur omdat de stilstandsregeling geen rekening houdt met de oriëntatie van de rotor en omdat de geprogrammeerde tijden alle begin- en eindtijden binnen het blok van dagen omvat. De tijden zijn aangegeven in MET (Mi dden Europese Tijd, wintertijd). Voor de zomertijd moet er een uur bij worden opgeteld. Bij de bepaling van het productieverlies is rekening gehouden met het per maand variërende windaanbod volgens de meerjarig landelijk gemiddelde maandelijkse windex. Tabel 4-3: stilstandstijden turbines. rekenpunt

van

tot

stop

start

turbine a: verwachte stilstand 22 uur 0,32% verlies woonboten

1-jan

12-feb

10:14

11:13

29-okt

31-dec

9:51

10:59

turbine b: verwachte stilstand 51 uur 0,58% verlies woonboten

16-feb

31-mrt

7:59

9:07

15-mrt

19-apr

6:51

7:59

24-aug

28-sep

6:46

7:49

12-sep

26-okt

7:49

8:40

De stilstandsregeling omvat ook de woonboten die tussen rekenpunt 1 en reke npunt 2 zijn gelegen. Bij de bepaling van de schaduwduren is geen rekening gehouden met eventuele beplanting en gebouwen die het zicht kunnen belemmeren. Hierdoor kan de hinder worden beperkt en de stilstandstijden uitgebreider zijn dan noodzakelijk. N adat het windpark in bedrijf is gesteld kan in de betreffende perioden en tijden in de praktijk vastgesteld worden waar en wanneer de stilstandsregeling toch niet noodzakelijk blijkt. Op basis hiervan kan de regeling dan worden geoptimaliseerd en het productieverlies worden beperkt.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

10

5.

Cumulatieve effecten Ter informatie zijn ook de cumulatieve geluidcontouren berekend inclusief de drie zuidelijke turbines waar ook een plan voor bestaat. Welk type turbine hier geplaatst gaat worden is nog niet bekend. Waarschijnlijk wordt het ook een turb ine met een ashoogte van circa 100 m en een rotordiameter van 90 m. Daarom is voor de berekening van de cumulatieve contouren voor deze turbines uitgegaan van dezelfde bronsterkte als van de Nordex N90/2500. In figuur 4 zijn de cumulatieve contouren weergegeven. Hieruit blijkt dat bij de zuidelijke woonboten het cumulatieve geluidniveau overeenkomt met circa WNC40. Cumulatie van geluidhinder is derhalve beperkt van omvang. Voor het cumulatieve geluidniveau bestaat geen norm. We moeten beide inrichtingen (de onderhavige twee turbines en de drie zuidelijke turbines) ieder afzonderlijk aan de norm voldoen. Tabel 5-1: rekenresultaten vijf turbines. punt

dag

avond

nacht

etmaal

nr.

dB(A)

dB(A)

dB(A)

dB(A)

1

44,2

44,2

44,2

54

2

42,1

42,1

42,1

52

3

36,1

39,1

39,1

49

4

32,7

35,1

35,1

45

In figuur 5 zijn de cumulatieve schaduwcontouren weergegeven. Bij de meest zu idelijke woonboten is er een geringe toename van de jaarlijkse hinderduur. Omdat de twee noordelijke turbines a en b worden voorzien van een stilstandsregeling om de jaarlijkse hinderduur door slagschaduw hier te beperken, is er van cumulatie van schaduwhinder hier nauwelijks sprake.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

11

6.

Fotovisualisaties Van de toekomstige situatie zijn fotovisualisaties vervaardigd. Voor de opnamen zijn standpunten gekozen van waaruit er zicht is op het windpark. Opnamen zijn gemaakt vanuit vier zichtpunten (zie figuur 6). In de digitale opnamen zijn met fotobewerkingssoftware de windturbines gemonteerd. In de opnamen zijn ook de drie zuidelijke turbines gemonteerd. Voor deze drie turbines is in de foto's uitgegaan van een Vestas V90 met een ashoogte van 105 m. De horizontale beeldhoek van de opnamen is steeds circa 60 graden wat redelijk overeenstemt met het menselijke gezichtsveld. Met gelijke beeldhoek zijn de beelden beter vergelijkbaar. Het contrast tussen de turbines en de lucht is sterk afhankelijk van het weertype en van de kijkrichting ten opzichte van de zonnestand. Met de zon in de rug steken de turbine wit af tegen de lucht, bij tegenlicht zijn ze donker tegen een lichte lucht. Bij grijs weer is er ook weinig contrast en is de zichtbaarheid minder. Bij de fotomontages is bewust gekozen voor een relatief hoog contrast tussen de turbines en de achtergrond. Bij een foto wordt de bolvormige wereld geprojecteerd op een plat vlak (het n egatief). De beeldhoek is hierbij altijd kleiner dan 180 graden. Bij deze projectie on tstaat beeldvervorming die toeneemt met de beeldhoek. Bij projectie op de binnenzijde van een bol is er geen beeldvervorming en de beeldhoek kan dan compleet zijn. Om de beeldvervorming te beperken zijn alle beeldpixels van de digitale opnamen herberekend tot een projectie van de bolvormige wereld op de binne nzijde van een cilinder. Bij deze wijze van projectie blijven de verticale lijnen (de masten) onvervormd. Ook een horizontale lijn in het midden (de horizon) blijft dan een rechte lijn. Horizontale lijnen boven en onder de horizon krijgen bij deze wijze van projectie een kromming. Bij de gehanteerde horizontale beeldhoek van circa 60 graden blijft deze vervorming overigens beperkt. Het bekende Mesdagpanorama is ook een projectie van de bolvormige wereld op de binnenzijde van een cilinder.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

12

7.

Bespreking Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT vanwege het windpark bedraagt maximaal 42 dB(A) ter plaatse van woningen (woonboot bij rekenpunt 1). Dit niveau treedt op bij een windsnelheid V10=7 m/s en op een waarneemhoogte van 5 m boven maaiveld. Aan de geluidnorm WNC40 uit het Activiteitenbesluit wordt bij alle woningen voldaan. Uit het slagschaduwonderzoek blijkt dat hinder wordt verwacht bij enkele woningen in de nabije omgeving. Om bij alle woningen te voldoen aan de norm voor de jaarlijkse hinderduur worden de turbines voorzien van een automatische regeling die de rotor stopt als er slagschaduw optreedt bij de woonboten. Van de toekomstige situatie met vijf turbines zijn fotovisualisaties vervaardigd. De fotomontages met een korte beschrijving zijn achter in dit rapport opgenomen.

Van Grinsven Advies, L.A.M. van Grinsven.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

13

bijlage 1 : objecten rekenmodel

Bodemgebieden Id Omschr. 1 kanaal

X-1 Y-1 244985,27 517342,63

Ontvangerpunten Id Omschr. 1 woonboten 2 woonboten 3 woning Stephensonweg 4 woning Vuurdoorn

X 245744,95 245827,26 245979,85 246772,34

Y 518680,41 518873,38 519128,00 519114,29

Hoogte A 2,00 2,00 1,50 1,50

Fotopunten Id Omschr. A foto A B foto B C foto C D foto D .

X 245339,67 244254,51 244503,14 247499,83

Y 515034,10 515973,19 519086,96 518685,46

Hoogte A 1,70 1,50 1,70 1,50

Rekenraster Id Omschr. 1 grid

X-1 Y-1 244469,50 517081,71

Geluidbronnen geometrie Id Omschr. a Nordex N90 b Nordex N90 1 2 3

turbine turbine turbine

Geluidbronnen bronsterkte Id Omschr. a Nordex N90 b Nordex N90 1 2 3

turbine turbine turbine

Bf 0,00

Hoogte B --5,00 5,00

Gevel -----

Hoogte 0,00

Maaiveld 5,00

HDef. 50

DeltaX 50

X Y 245932,00 518302,00 246251,00 518639,00

Hoogte 100,00 100,00

Cb(D) Normaal Normaal

Cb(A) ---

Cb(N) 0,00 0,00

245276,46 517823,81 245467,22 518107,00 245828,65 518021,17

105,00 105,00 105,00

Normaal Normaal Normaal

----

0,00 0,00 0,00

0,00 0,00 0,00

0,00 0,00 0,00

DeltaY X-aantal Y-aantal 49 46 TypeReflectieId 0,00 0,00 0,00 0,00

Lwr 31 ---

Lwr 63 85,80 85,80

Lwr 125 94,10 94,10

Lwr 250 96,80 96,80

Lwr 500 96,50 96,50

Lwr 1k 95,30 95,30

Lwr 2k 96,50 96,50

Lwr 4k 92,90 92,90

Lwr 8kLwr Totaal 86,70 103,52 86,70 103,52

----

85,80 85,80 85,80

94,10 94,10 94,10

96,80 96,80 96,80

96,50 96,50 96,50

95,30 95,30 95,30

96,50 96,50 96,50

92,90 92,90 92,90

86,70 103,52 86,70 103,52 86,70 103,52

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

14

figuur 1

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

: situatie objecten rekenmodel

15

figuur 2

GM-Coevorden.TSV4.docx

: ontvangerpunten en geluidcontouren

oktober 2009

16

figuur 3

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

: rekenpunten en schaduwcontouren

17

figuur 4

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

: cumulatieve geluidcontouren

18

figuur 5

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

: cumulatieve schaduwcontouren

19

figuur 6

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

: fotopunten

20

figuur 7

: foto A; Vilsterborch

Deze opname is gemaakt vanaf de Vilsterborg, circa 3,3 km ten zuiden van turbine a (zie fotopunt A in figuur 6). De Vilsterborg loopt noordelijk van de Vecht van De Haandrik naar de Duitse plaats Laar. De opnamerichting is noordelijk over een landbouwgebied richting Coevorden. In het midden ziet u, achter de bomen, silo's en hoge bedrijfsgebouwen op het E uropark. De afstand tot turbine b (de meest rechtse en de meest ver weg gelegen turbine) is circa 3,7 km, de meest dichtbij gelegen turbine 1 (de meest linkse op de foto) staat circa 3 km ver.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

21

figuur 8

: foto B; Vechtkanaal

Deze opname is gemaakt vanaf de ophaalbrug over het Vechtkanaal (weg De Haandrik zie fotopunt B in figuur 6). De opnamerichting is noordoostelijk over het kanaal. Op de voorgrond de brugreling, rechts van het kanaal loopt de weg De Haandrik die overgaat in de weg Coevorderkanaal. Op de achtergrond silo’s en bedrijfsgebouwen op Europark. De afstand tot turbine b (de tweede van rechts, de meest ver weg gelegen turbine) is circa 3,3 km, de meest dichtbij gelegen turbine 1 (de meest linkse op de foto) staat circa 2,1 km ver.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

22

figuur 9

: foto C; Klooster

Deze opname is gemaakt vanaf de weg Klooster waar deze bij de Rijksweg N34 komt, circa 1,6 km ten noordwesten van turbine a (zie fotopunt C in figuur 6). De opnamerichting is zuidoostelijk over een weiland. Uiterst links op de foto een schuur aan de weg Klooster. Links op de achtergrond ziet u hoge bedrijfsgebouwen en silo’s op het Europark. Turbine b gaat op deze opname vrijwel geheel verscholen achter de boom links op de foto. De afstand tot turbine 1 (de meest rechtse) is circa 1,7 km.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

23

figuur 10

: foto D; Vosmatenweg

Deze opname is gemaakt vanaf het grasveld naast de Vosmatenweg nabij de Euregioweg en de grens met Duitsland, circa 1,6 km ten noordoosten van turbine a (zie fotopunt D in figuur 6). De opnamerichting is zuidwestelijk over een grasveld richting het bedrijventerrein Europark. Er wordt gevliegerd. Links op de foto de Vosmatenweg en op de achtergrond bedrijfsgebouwen op het Europark. De afstand tot turbine b (de meest rechtse) is circa 1,2 km, de linkse turbine 1 staat circa 2,3 km ver. De turbines steken boven de bedrijfsgebouwen uit.

GM-Coevorden.TSV4.docx

oktober 2009

24

BIJLAGE 

Invloed realisatie windmolen op externe veiligheidsrisico's Nijhof Wassink KWind B.V. 13 november 2009 Definitief rapport 9V6171.01

INHOUDSOPGAVE Blz. 1

INLEIDING 1.1 1.2 1.3

1 1 1 2

Aanleiding Achtergrondinformatie Leeswijzer

2

SITUATIEBESCHRIJVING 2.1 Nijhof Wassink 2.1.1 Beschrijving van de ligging 2.1.2 Beschrijving van de activiteiten 2.1.3 Aanwezige gevaarlijke stoffen 2.2 KWind B.V. 2.2.1 Beschrijving van de ligging windmolen 2.2.2 Beschrijving type windmolen

3 3 3 3 3 4 4 4

3

INDELING MODELSTOFFEN 3.1 Systematiek 3.2 Aanwezige ADR stoffen 3.3 Indeling modelstoffen

5 5 5 5

4

FAALSCENARIO’S NIJHOF WASSINK 4.1 Subselectie 4.1.1 Achtergrond subselectie 4.1.2 Methodiek subselectie 4.1.3 Uitvoering stap 1 4.1.4 Uitgesloten onderdelen 4.2 Initiële faalscenario’s met bijbehorende initiële kansen voor tankauto’s

11

5

FAALSCENARIO’S WINDTURBINE 5.1 Inleiding 5.2 Bladbreuk 5.3 Mastbreuk 5.4 Incidenten binnen de rotordiameter 5.5 Totale trefkansen windturbine

14 14 14 15 16 16

6

MODELLERING 6.1 Rekenpakket 6.2 Omgevingsfactoren 6.2.1 Weertypen 6.2.2 Populatiegegevens 6.2.3 Omgevingskenmerken 6.3 Ontstekingsbronnen 6.3.1 Directe ontsteking 6.3.2 Vertraagde ontsteking

18 18 18 18 18 19 19 19 19

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

-i-

8 8 8 8 8 10

9V6171.01/R0002/Nijm 13 november 2009

7

TOETSINGSKADER EN RESULTATEN 7.1 Toetsingskader 7.1.1 Plaatsgebonden risico 7.1.2 Groepsrisico 7.2 Resultaten 7.2.1 Plaatsgebonden risico 7.2.2 Groepsrisico 7.2.3 Evaluatie

21 21 21 21 22 22 25 27

8

CONCLUSIE

28

9

REFERENTIELIJST

29

Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3

Overzichtstekeningen; Overzicht mogelijk aanwezige gevaarlijke stoffen; Informatie windturbine.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

- ii -

9V6171.01/R0002/Nijm 13 november 2009

1

INLEIDING

1.1

Aanleiding KWind B.V. is voornemens een windmolen te realiseren. De windmolen is op het terrein van Nijhof Wassink B.V. (verder aan te duiden als Nijhof Wassink) gepland. Nijhof Wassink is een internationaal transportbedrijf met diverse binnen- en buitenlandse vestigingen, dat gevaarlijke en niet-gevaarlijke stoffen per vrachtauto transporteert. De gevaarlijke stoffen op de inrichting van Nijhof Wassink veroorzaken externe veiligheidsrisico’s. Deze risico’s zijn in het kader van de laatste vergunningaanvraag van Nijhof Wassink in kaart gebracht [1]. Ten gevolge van de realisatie van de windmolen van KWind op het terrein van Nijhof Wassink kunnen de externe veiligheidsrisico’s mogelijk toenemen. In deze rapportage wordt de invloed van de windmolen op de externe veiligheidsrisico’s van Nijhof Wassink inzichtelijk gemaakt. Op basis hiervan kan met de normen ten aanzien van externe veiligheidsrisico’s uit het ‘Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen’ (BEVI) [9] bepaald worden of deze toename wettelijk toegestaan is.

1.2

Achtergrondinformatie Ten behoeve van de aanvraag Wm-vergunning voor Nijhof Wassink is een QRA [1] opgesteld door Royal Haskoning met het rekenpakket SAVE II (2006). In deze QRA is de plaatsing van een windmolen niet meegenomen. De QRA is door de gemeente Coevorden geaccepteerd. De QRA [1] is het startpunt voor het onderhavig onderzoek. KWind heeft in het verleden ook door Royal Haskoning een QRA laten uitvoeren waarbij de invloed van de plaatsing van de windturbine op de externe veiligheidsrisico's inzichtelijk is gemaakt [2]. Hierbij is een aanname gebruikt (10% toename faalkans installaties Nijhof Wassink ten gevolge van aanwezigheid windmolen) die nu (2009) niet onderbouwd kon worden. Derhalve is de indertijd opgestelde notitie niet meer actueel. Daarnaast is KWind voornemens om de windturbine op een andere locatie op het terrein van Nijhof Wassink B.V. te plaatsen dan in de eerder genoemde notitie [2] waardoor deze niet meer actueel is. Recentelijk is ook een nieuwe handleiding verplicht gesteld voor het berekenen van externe veiligheidsrisico’s [4] en het daarin voorgeschreven rekenpakket 'Safeti-NL' [5]. In het onderhavige onderzoek wordt gebruik gemaakt van de op dit moment vigerende handleidingen en rekenpakketten.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm -1-

13 november 2009

1.3

Leeswijzer In hoofdstuk 2 worden de activiteiiten van Nijhof Wassink en KWind beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de indeling van de opgeslagen stoffen bij Nijhof Wassink in modelstoffen. In hoofdstuk 4 worden de relevante insluitsystemen vervolgens bepaald ten aanzien van de externe veiligheidsrisico’s waarna in hoofdstuk 5 de risico’s van de windmolens worden bepaald. In hoofdstuk 6 wordt de modellering besproken. Het toetsingskader en de berekende externe veiligheidsrisico’s worden in hoofdstuk 7 gepresenteerd en in hoofdstuk 8 wordt de conclusies gegeven.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm -2-

13 november 2009

2

SITUATIEBESCHRIJVING

2.1

Nijhof Wassink

2.1.1

Beschrijving van de ligging De inrichting van Nijhof Wassink is gelegen op het industrieterrein De Heege West / Europark aan De Mars 18 te Coevorden. Een overzichtstekening van de inrichting is opgenomen in bijlage 1.

2.1.2

Beschrijving van de activiteiten De activiteiten van Nijhof Wassink op locatie Coevorden bestaan uit: • Opslag van diverse losgestort bulkmateriaal in gesloten stalen silo’s en big bags; • Overslag van PVC van en naar bulkauto’s of wel van en naar kleinere verpakkingseenheden; • Opslag van kunststoffen in big bags, waaronder PVC; • Opslag van diverse gevaarlijke vloeistoffen uit ADR klasse 3, 6.1, 8 en 9 in tankcontainers en tankauto’s; • Opslag van producten in een aantal geïsoleerde tankcontainers, die verwarmd worden middels een glycolverwarmingssysteem. In totaal zijn er 10 aansluitpunten voor tankcontainers; • In hoofdzaak worden hier containers met monochloorazijnzuur opgelost in water en een emulsie van styreenhars in water gestationeerd; • Overslag van gevaarlijke stoffen van de ADR klasse 3, 8 en 9 van en naar tankwagens en van tankauto’s in emballage (1.000 liter containers) en visa versa; • Uit- en inwendig reinigen van tank- en bulkauto’s; • Reparatie en onderhoud aan wegtransportmiddelen. In bijlage 1 is een overzichtstekening van de inrichting opgenomen.

2.1.3

Aanwezige gevaarlijke stoffen Op de inrichting van Nijhof Wassink kunnen de volgende hoeveelheden gevaarlijke stoffen maximaal aanwezig zijn: • ADR klasse 3: hiervan zal maximaal 170 ton op de inrichting aanwezig zijn; • ADR klasse 6.1: hiervan zal maximaal 85 ton op de inrichting aanwezig zijn; • ADR klasse 8: hiervan zal maximaal 560 ton op de inrichting aanwezig zijn; • ADR klasse 9: hiervan zal maximaal 170 ton op de inrichting aanwezig zijn. In bijlage 2 is een indicatieve lijst met gevaarlijke stoffen opgenomen, die een compleet overzicht geeft van de gevaarlijke stoffen, die op de inrichting van Nijhof Wassink kunnen voorkomen. NB: De bovengenoemde hoeveelheden zijn inclusief de hoeveelheden die eventueel aangesloten staan aan de glycolunit.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm -3-

13 november 2009

2.2

KWind B.V.

2.2.1

Beschrijving van de ligging windmolen De windmolen van KWind B.V. is op het terrein van Nijhof Wassink gelegen. Een overzichtstekening van de inrichting met windmolen is opgenomen in bijlage 1.

2.2.2

Beschrijving type windmolen KWind is voornemens om een NORDEX 2500 LS, of een vergelijkbaar type windmolen, te realiseren. Deze heeft een ashoogte van 100 meter. In bijlage 3 is een productfolder opgenomen.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm -4-

13 november 2009

3

INDELING MODELSTOFFEN Op de inrichting van Nijhof Wassink kunnen een groot aantal verschillende gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. In bijlage 2 is een indicatieve lijst met gevaarlijke stoffen opgenomen, die een compleet overzicht geeft van de gevaarlijke stoffen, met de bijbehorende ADR klasse, die op de inrichting van Nijhof Wassink kunnen voorkomen. Gezien de diversiteit van die stoffen, zullen modelstoffen geselecteerd moeten worden om de risicoberekeningen ten behoeve van de QRA te kunnen uitvoeren. In de volgende paragrafen wordt de systematiek van de selectie van de modelstoffen toegelicht en worden vervolgens de modelstoffen geselecteerd.

3.1

Systematiek In het rapport ‘Systematiek voor indeling van stoffen ten behoeve van risicoberekeningen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen’ (AVIV juni 1995) [3] (verder AVIVrapport genoemd) zijn drie methodieken beschreven om op basis van de ADR-indeling een geschikte modelstof te selecteren voor het uitvoeren van risico-berekeningen. Het rapport beschrijft drie verschillende methodieken voor categorisering van stoffen. Methodiek I gaat uit van het gevaarsidentificatienummer (GEVI) en de methodieken II en III zijn gebaseerd op een indeling volgens stofeigenschappen. Om methodiek II of III toe te passen moet de naam van de vervoerde stof bekend zijn of het UN-nummer. Voor de QRA zal de stofindelingsmethodiek III worden gehanteerd zoals in hoofdstuk 4 van het AVIV-rapport [3] is beschreven, aangezien de namen van de betreffende stoffen en het bijbehorende UN-nummer bekend zijn en deze methodiek bovendien goed aansluit bij de vervoersklassen die in de internationale regelgeving worden onderscheiden.

3.2

Aanwezige ADR stoffen Van de volle tankcontainers en tankwagens, die op de transportterminal aanwezig zijn, is niet op voorhand bekend welke stoffen hierin aanwezig zijn. Wel is bekend welke ADR klassen dit kan betreffen: • Klasse 3 (Ontvlambare, licht ontvlambare en zeer licht ontvlambare stoffen); • Klasse 6.1(Giftige stoffen); • Klasse 8 (Bijtende stoffen); • Klasse 9 (Diverse gevaarlijke stoffen).

3.3

Indeling modelstoffen In methodiek III uit het AVIV-rapport [3] worden de volgende vijf categorieën gehanteerd op basis van de gevaren: • Explosieve stoffen; • Brandbare gassen; • Toxische gassen; • Brandbare vloeistoffen; • Toxische vloeistoffen. Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm -5-

13 november 2009

Deze categorieën zijn, op basis van de verschillende gevaren (bijvoorbeeld ontvlambaarheid, vluchtigheid, toxiciteit en dergelijke), onderverdeeld in een aantal subcategorieën. Aan elke subcategorie wordt vervolgens een modelstof gekoppeld. In tabel 3.1 is een overzicht gegeven van deze onderverdeling. Naar mate de subcategorie een hoger getal draagt, is het bijbehorende risico groter. Brandbare vaste en toxische vaste stoffen maken geen deel uit van deze systematiek. Voor details wordt verwezen naar het AVIV-rapport [3]. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij Nijhof Wassink geen explosieve stoffen worden opgeslagen en derhalve zijn deze modelstoffen niet opgenomen in tabel 3.1. Tabel 3.1 Indeling modelstoffen Hoofdcategorie

Subcategorie

Modelstof

Brandbare gassen

GF0

Methaan

GF1

Etheenoxide

GF2

Butaan

Toxische gassen

Brandbare vloeistoffen Toxische vloeistoffen

GF3

Propaan

GT1

koolmonoxide

GT2

Methylmercaptaan

GT3

Ammoniak

GT4

Waterstofjodide

GT5

Chloor

GT6

Fosfine

GT7

Fosgeen

LF1

Heptaan

LF2

Pentaan

LT1

Acrylnitril

LT2 (over land)

Salpeterzuur

LT2 (over water)

Propylamine

LT3

Acroleïne

LT4

Methylisocyanaat

LT5

Pentaboraan

LT6

Vervoersverbod

Op basis van lijst 2 uit bijlage 2 van het AVIV-rapport [3] kan voor de ADR klassen, die volgens de lijst met gevaarlijke stoffen (bijlage 2) bij Nijhof Wassink in opslag kunnen zijn, de bijbehorende modelstof geselecteerd worden. In tabel 3.2 is per ADR klasse en ADR-subcategorie aangegeven wat de bijbehorende modelstof is. Hierbij is een worst case benadering gehanteerd, hetgeen betekent dat de stof die geselecteerd is bij de meest risicovolle subcategorie behoord. Tabel 3.2 ADR Klasse versus voorbeeldstof ADR-klasse 3

1

Worst case modelstofclassificatie

Modelstof

LT1

Acrylnitril

LF2

Pentaan

6.1 2

LT2

Salpeterzuur

LF1

Heptaan

83

LT2

Salpeterzuur

LF1

Heptaan

9

--

--

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm -6-

13 november 2009

1.

Op basis van de lijst met gevaarlijke stoffen van Nijhof Wassink (bijlage 2) komen in ADR klasse 3 worst case

2.

Op basis van de lijst met gevaarlijke stoffen van Nijhof Wassink (bijlage 2) komen in ADR klasse 6.1 worst

3.

Op basis van de lijst met gevaarlijke stoffen van Nijhof Wassink (bijlage 2) komen in ADR klasse 8 worst case

de modelclassificaties LT1 en LF2 voor; case de modelclassificaties LT2 en LF1 voor; de modelclassificaties LT2 en LF1 voor.

Op basis van de gegevens van de indicatieve lijst uit bijlage 2 worden de volgende modelstoffen als uitgangspunt voor de QRA gehanteerd: • Pentaan; • Salpeterzuur. Vanwege de moeilijkheid om het vrijkomen van het giftige NO2 uit salpeterzuur te modelleren, is er, in overleg met de gemeente Coevorden, voor gekozen om, in plaats van salpeterzuur, acrylnitril als modelstof te hanteren. Het vrijkomen van NO2 uit salpeterzuur is mede afhankelijk van de aanwezigheid van oxideerbare stoffen en de sterkte van de salpeterzuur-oplossing. Aangezien acrylnitril een relatief vluchtige en toxische stof is, zal naar verwachting het modelleren van het vrijkomen van acrylnitril ook een adequate representatie geven van de risico’s die aan de opslag van de modelstof salpeterzuur zijn verbonden. Middels de voorbeeldstoffen pentaan en acrylnitril, waarbij acrylnitril in plaats van salpeterzuur als modelstof wordt gehanteerd, worden de risico’s van de bij Nijhof Wassink opgeslagen ADR klassen 3, 6.1, 8 en 9 beschreven. Hierbij worden de volgende restricties geplaatst: • ADR klasse 3: De stoffen van ADR klasse 3 zijn alleen brandbaar en hebben, in het geval dat de stof eveneens toxisch is, een dampspanning die lager dan 10 mbar is; • ADR klasse 8: De toxische stoffen van ADR klasse 8 hebben een dampspanning die lager dan 10 mbar is en de brandbare stoffen van ADR klasse 8 hebben een vlampunt dat hoger dan 30 °C is. Bij een dampspanning van 10 mbar zal de vluchtigheid van toxische stoffen naar verwachting erg laag zijn en derhalve niet of nauwelijks bijdragen aan de risico-effecten. Middels het gebruik van de modelstoffen acrylnitril en pentaan wordt een ‘worst case’ situatie weergegeven voor de inrichting van Nijhof Wassink voor ADR klasse 3, 6.1 en 8. Op basis van lijst 3 uit bijlage 3 van het AVIV-rapport [3] zullen de volgende opsommingscijfers en -letters van ADR klasse 6.1 niet in de berekeningen worden meegenomen, aangezien het stoffen met een zwaardere toxiciteitklasse betreft: • 1; • 2; • 3; • 5; • 7a; • 8a; • 10a.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm -7-

13 november 2009

4

FAALSCENARIO’S NIJHOF WASSINK

4.1

Subselectie

4.1.1

Achtergrond subselectie Voor de subselectie wordt gebruik gemaakt van de methodiek zoals die beschreven is in de ‘Handleiding Risicoberekeningen BEVI’ (HRB) [4]. Het doel van de subselectie is om insluitsystemen aan te wijzen die het meest bijdragen aan het externe risico en dus in de QRA moeten worden opgenomen.

4.1.2

Methodiek subselectie De subselectie bestaat uit een aantal stappen: • Stap 1: Opdelen van de inrichting in verschillende insluitsystemen met gevaarlijke stoffen; • Stap 2: Op basis van de effectafstanden vindt een selectie plaats van insluitsystemen waarvan de effecten tot buiten de terreingrens raken. Deze insluitsystemen dragen bij aan de externe risico’s en worden meegenomen in de QRA; • Stap 3: Wanneer het aantal insluitsystemen, dat via de effectbenadering wordt geselecteerd, omvangrijk is (groter dan 5) kan er vervolgens een verdiepingsstap worden gemaakt om het aantal insluitsystemen dat moet worden meegenomen in de QRA, te reduceren. Dit vindt plaats op basis van de soort en hoeveelheid stof in een insluitsysteem en de heersende procescondities. Hiervoor wordt per insluitsysteem een aanwijzingsgetal en een selectiegetal berekend.

4.1.3

Uitvoering stap 1 Stap 1 betreft alléén een opdeling van de inrichting van insluitsystemen met gevaarlijke stoffen. Met gevaarlijke stoffen worden toxische, brandgevaarlijke en explosieve stoffen bedoeld (paragraaf 2.2.2.4 van HRB [4]): • Toxische stoffen: De toxiciteit van stoffen wordt op basis van de LC50-waarde (rat, inh., 1 uur) en de fasetoestand van de stof (gas, vloeibaar, vast) beoordeeld. De methode voor de bepaling van de toxiciteit is in paragraaf 2.3.4.2.3 van het HRB [4] opgenomen. Stoffen met een LC50-waarde (rat, inh., 1 uur) hoger dan 20.000 mg/m3 behoeven conform de HRB [4] niet betrokken te worden in de QRA; • Brandgevaarlijke stoffen: Brandbare stoffen worden binnen de subselectie gedefinieerd als stoffen die een procestemperatuur hebben die gelijk is aan of hoger is dan het vlampunt; • Explosieve stoffen: Met explosieve stoffen worden die stoffen bedoeld die vergelijkbare eigenschappen bezitten als TNT. In tabel 4.1 is een overzicht gegeven van de voor de QRA aanwijssystematiek relevante insluitsystemen bij Nijhof Wassink die de modelstoffen kunnen bevatten. Voor specifieke stofgegevens van de opgeslagen materialen is gebruikt gemaakt van de door Nijhof Wassink aangeleverde informatie, zoals een overzicht van de aanwezige gevaarlijke stoffen op het terrein (bijlage 2).

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm -8-

13 november 2009

Tabel 4.1 Aanwijssystematiek Nr.

Omschrijving

Stof

O1 5

Inhoud

O2 5

O3 5

Grenswaarde (G) Brandbaar

3

1.

(m )

(ton)

(-)

(-)

(kg)

(kg)

1.

Tankwagen / -container

Acrylnitril

34

27,2

0,1

1

0,1

-

3.000 1

2.

Tankwagen / -container

Pentaan

34

20,4

0,1

1

0,6

10.000

3.

Verwarmde tankcontainer

Heptaan

4.

Emballage (IBC) 4

Pentaan

2

(-)

Aanwijsgetal (A)

Toxisch

34

30,6

0,1

0,1

0,1

1

0,6

0,1

1

0,6

3

-

Brandbaar

Toxisch

-

0,09

0,12

-

10.000

-

< 0,01

-

10.000

-

< 0,01

-

De grenswaarde voor acrylnitril is bepaald met behulp van de LC50 (rat, inh, 1h) (mg/m3) waarde. Conform ‘Lijst gevaarlijke stoffen’ (gegevens met betrekking tot schadepreventie en gezondheidsbescherming bij vervoer, aflevering en verwerking van gevaarlijke stoffen) is de LC50 (gpg, inh, 4h) waarde voor acrylnitril 576 mg/m3. Dit komt overeen met een LC50 waarde van 1152 mg/m3 (rat, inh, 1h) en daarmee is de grenswaarde, conform tabel 2.5 van de HRB [4], voor acrylnitril 3.000 kg;

2.

In de verwarmde containers wordt uitsluitend styreen verwarmd opgeslagen bij 40 à 50 °C (het vlampunt van styreen is 31 °C). Aangezien de dampspanning van styreen bij deze temperatuur ongeveer 26 mbar is en die van pentaan bij 20 °C 573 mbar, wordt heptaan als modelstof toegepast. Heptaan heeft bij 20 °C een dampspanning van 48 mbar (het vlampunt van heptaan is -4 °C). Heptaan geeft derhalve als modelstof een reëlere inschatting van de potentiële ongevalseffecten van verwarmd styreen dan pentaan;

3.

Voor heptaan zou de waarde voor factor O3 0,048 zijn, echter de minimale waarde voor factor O3 is 0,1 en derhalve is deze waarde toegepast;

4.

Er worden geen vluchtige stoffen met een dampspanning hoger dan 10 mbar verladen uit ADR klasse 6, daarom wordt alleen het aanwijsgetal berekend voor het verladen van brandbare stoffen, waarvoor pentaan als modelstof is geselecteerd;

5.

Factor O1 is de factor voor het type installatie waarin de stof voorkomt. De factor O1 is 1 voor een procesinstallatie en 0,1 in geval van opslag. Factor O2 is de factor voor de plaats van de installatie. De factor is bijvoorbeeld 1 voor een installatie die in de openlucht staat opgesteld en 0,1 indien de installatie ‘binnen’ staat opgesteld. Factor O3 is de factor voor de procescondities. De factor is bijvoorbeeld 10 indien de desbetreffende stof in gasfase aanwezig is in de installatie en 0,1 indien de stof in vaste fase aanwezig is. Voor vloeistoffen wordt de factor berekend aan de hand van de dampspanning.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm -9-

13 november 2009

Conform de HRB kunnen bij een groot aantal insluitsystemen (i.c. meer dan 5) een aantal insluitsystemen met een aanzienlijk kleiner aanwijs- of selectiegetal worden weggelaten. Gezien het geringe aantal type insluitsystemen zouden alle insluitsystemen betrokken moeten worden in de onderhavige QRA. Het uitgangspunt in deze QRA is de maximale opslagcapaciteit. De maximale opslagcapaciteit bij Nijhof Wassink voor de relevante stoffen in het kader van externe veiligheid zijn: • ADR klasse 3: maximaal 170 ton op de inrichting aanwezig; • ADR klasse 6.1: maximaal 85 ton op de inrichting aanwezig. In de onderhavige QRA wordt er vanuit gegaan dat deze stoffen in een tankauto aanwezig zijn. Hierbij zijn de modelstoffen zodanig gekozen dat deze een reële dan wel correcte inschatting geven. Stap 2 en 3 van het subselectiesysteem worden niet meer uitgevoerd aangezien het aantal insluitsystemen niet verder gereduceerd hoeft te worden. 4.1.4

Uitgesloten onderdelen In tabel 4.1 is een aantal onderdelen van de inrichting van Nijhof Wassink niet meegenomen. Hieronder wordt toegelicht waarom deze onderdelen niet betrokken zijn in de QRA. Opslagsilo’s In de gesloten stalen opslagsilo’s worden granulaten van PVC, PE, PP en PET opgeslagen. Indien PVC ontbrandt, ontstaat het toxische verbrandingsgas HCl als verbrandingsproduct. Dit is niet geval voor PE, PP en PET. PVC is, net als PE, PP en PET, echter moeilijk brandbaar. En aangezien de silo’s gesloten zijn en op het buitenterrein staan opgesteld wordt het niet reëel geacht dat er in de silo’s brand ontstaat, anders dan door eventuele domino-effecten. Echter worden de opslagsilo’s voor PVC, PE, PP en PET niet verder in de QRA betrokken. Opslag big bags PVC in opslagloods Tevens heeft Nijhof Wassink aangegeven PVC granulaten in big bags in een opslagloods op te willen slaan. In geval van een brand in de opslagloods kan dan het schadelijke verbrandingsgas HCl ontstaan. In de directe omgeving van de opslagloods zijn echter geen ontstekingsbronnen aanwezig. De afstand tussen de loods en de tijdelijke opslag van tankauto’s is zeer groot. In geval van brand zal niet door middel van de warmtestralingseffecten de loods ontbranden. Echter zal opslag van PVC in big bags in de loods niet in de QRA worden betrokken. Reinigingsplaats Indien een tank- of bulkauto gelost is, blijft een restant van de vloeistof of droge stof achter in de tank. Voordat een volgende lading geladen kan worden, moet de tank van de tank- of bulkauto gereinigd worden. Nijhof Wassink is voornemens een reinigingsplaats op de inrichting te realiseren, waar tankcontainers, tank- en bulkauto’s gereinigd kunnen worden. De restanten uit de tanks worden met het reinigingswater weggespoeld. De hoeveelheid water dat tijdens het reinigen van een tankauto wordt gebruikt, is zo hoog dat het percentage verontreiniging in de afvoerstroom erg laag is en geen letale effecten worden verwacht. Derhalve wordt de reinigingsplaats niet in de QRA betrokken. Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 10 -

13 november 2009

4.2

Initiële faalscenario’s met bijbehorende initiële kansen voor tankauto’s Uit de subselectiemethodiek volgt dat de opslag van de modelstoffen acrylnitril en pentaan en de verlading van pentaan betrokken dienen te worden in de onderhavige QRA. De faalscenario’s voor de verladingen en opslag in een tankauto conform de HRB [4] zijn in tabel 4.2 weergegeven. Tabel 4.2 Faalscenario’s verlading tankauto’s conform paragraaf 3.15 en 3.16 van het HRB [2] Nr.

Scenario

TA1

Instantaan vrijkomen van de gehele inhoud

Initiële faalkans frequentie 1*10-5/ jaar

TA2

Vrijkomen van de gehele inhoud uit de grootste aansluiting

5*10-7/ jaar

TA3

Breuk van de losslang

4*10-6/ uur

TA4

Lek van de losslang met een effectieve diameter van 10% van de

4*10-5/ uur

nominale diameter, maximaal 50 mm. TA5

5,8*10-9 / uur

Instantaan vrijkomen gehele inhoud, plasbrand

De kenmerken van de verschillende onderdelen van de tankautoverladingen zijn weergegeven in tabel 4.3. Dit betreft: • Het volume van de tankauto’s; • Verladingstijden en doorzet gegevens; • Aanwezigheidsduur tankauto’s; • De diameter en het debiet van de laad- / losslangen; • Procesomstandigheden (druk en temperatuur); • Aanwezige beveiligingen. Tabel 4.3 Kenmerken tankauto’s Kenmerk

Waarde

Waarde

Waarde

Eenheid

3

3

6

-

-

Modelstof

Pentaan

Pentaan

Acrylnitril

-

-

Handeling

Overslag

Stalling

Stalling

-

Volume (max.)

34

34

34

m3

Maximum volume per tankauto

Verladingvolume

22

N.v.t.

N.v.t.

m3

Gemiddeld volume per verlading

Aantal

208

N.v.t.

N.v.t.

/jaar

ADR klasse

verladingen

Toelichting

-

Aantal verladingen per jaar (4x per week, 52 weken per jaar)

3

Debiet

25

N.v.t.

N.v.t.

m /uur

Gemiddeld pompdebiet

Verladingsduur

183

N.v.t.

N.v.t.

uur/jaar

Gemiddelde 0,9 uur per verlading

Aanwezigheids-

312

105.120

43.800

uur/jaar

duur

Aangenomen is de continue aanwezigheid van 12 tankauto’s klasse 3 en 5 tankauto’s ADR klasse 6. De aanwezigheidsduur bij de overslag is 1,5 uur per tankauto

Diameter

3

N.v.t.

N.v.t.

inch

9,8

9,8

9,8

ºC

De diameter van de laad- / losslang

losslang Temperatuur

Conform HRB [2] is uitgegaan van een gemiddelde omgevingstemperatuur van 9,8 ºC

Beveiligingen

-

-

-

-

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

Zie voetnoot 1.

9V6171.01/R0002/Nijm - 11 -

13 november 2009

1) Bij Nijhof Wassink is in de voorgaande QRA’s uitgegaan van de aanwezigheid van een operator die de aanwezige afsluiter kan bedienen. In de HRB [4] wordt dit als volgt geformuleerd: a. De ter plaatse aanwezige operator heeft van het begin tot en met het einde van de verlading zicht op de verlading en de laad-/losslang of -arm. In het bijzonder zit de operator tijdens de verlading niet in de cabine van de tankwagen of binnen in een gebouw. b. Het ter plaatse aanwezig zijn van de operator wordt geborgd door een voorziening zoals een dodemansknop of door een procedure in het veiligheidsbeheerssysteem en wordt tijdens inspecties gecontroleerd. c. Het inschakelen van de noodstopvoorziening door de aanwezige operator in het geval van een lekkage tijdens de verlading is vastgelegd in een procedure. d. De ter plaatse aanwezige operator is voldoende opgeleid en is tevens bekend met de geldende procedures. e. De noodstopvoorziening is volgens geldende normen gepositioneerd, zodanig dat er in korte tijd ongeacht de uitstroomrichting een noodknop bediend kan worden. In de onderhavige QRA wordt, in lijn met de eerder opgestelde QRA’s, er vanuit gegaan dat voldaan wordt aan de bovenstaande voorwaarden.

Op basis van de kenmerken van de tankautoverladingen, zoals in tabel 4.3 weergegeven, zijn de faalkansen, bronsterktes en uitstroomduren bepaald. Faalkansen verlading De faalkansen voor de tankautoverladingen zijn in tabel 4.4 opgenomen.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 12 -

13 november 2009

Tabel 4.4 Scenario’s tankauto’s Nr.

Faalscenario

Initiële faalkans

Basis

Bronsterkte 1)

faalkans

Stof

Pentaan (overslag)

A1a

Instantaan falen tankauto

A2a

Lekkage tankauto door gat ter

Uitstroomduur

[jaar-1]

[uur-1]

[jaar-1]

[m3]

[s]

1,0*10-5

-

3,6*10-7

-7

5,0*10

-

1,8*10-8

-

34

Instantaan

14

34

1.547 2)

-

3,6*10-6

6,6*10-4

6,6

1,3

120

-

-7

4,0*10

7,3*10-5

6,6

18,8

1.800

-

4,0*10-5

7,3*10-3

0,04

0,13

1.800

-

-9

5,8*10

1,1*10-6

-

34

Instantaan

1,0*10-5

-

1,2*10-4

-

34

Instantaan

-7

5,0*10

-

6,0*10-6

14

34

1.547 2)

1,0*10-5

-

5,0*10-5

-

34

Instantaan

-

-6

21,4

34

1.302 2)

[kg/s]

grootte van de grootste aansluiting A3a A4a

Afbreken losslang 3) Afbreken losslang inclusief falen noodstop 3)

A5a

Lekkage losslang 4)

A6a

Instantaan falen tankauto,

Stof

Pentaan (stalling)

A1b

Instantaan falen tankauto

plasbrand

A2b

Lekkage tankauto door gat ter grootte van de grootste aansluiting

Stof

Acrylnitril (stalling)

B1

Instantaan falen tankauto

B2

Lekkage tankauto door gat ter

-7

5,0*10

2,5*10

grootte van de grootste aansluiting 1) Voor de bronsterkte is gerekend met een dichtheid van 600 kg/m3 voor pentaan en 800 kg/m3 voor acrylnitril. Hierbij is worstcase uitgegaan van de maximum inhoud van een tankauto (34 m3); 2) De gehele inhoud van de tankauto is uitgestroomd voor 1.800 s; 3) Voor het afbreken van de losslang is conform HRB [2] een uitstroomdebiet gelijk aan 1,5x het losdebiet toegepast. Daarnaast is conform HRB een kans van 0,9 voor het werken van de noodstop en een kans van 0,1 voor het falen van de noodstop toegepast; 4) Voor een lekkage van de losslang uit een gat ter grootte van 10% van de diameter is een uitstroomdebiet gelijk aan 0,01x het losdebiet toegepast.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 13 -

13 november 2009

5

FAALSCENARIO’S WINDTURBINE

5.1

Inleiding Overeenkomstig een onderzoek van SenterNovem [10] levert de aanwezigheid van een wind-turbine in de nabijheid van de op- en overslag met tankauto’s een verhoogd risico op. Een drietal incidenten van de windmolen wordt hierbij onderscheiden: • Rotorbladen kunnen afbreken; • De mast kan breken; • Er kunnen incidenten plaatsvinden binnen de rotordiameter (zoals het afvallen van de gondel). Bij het neerkomen van de rotorbladen, de mast of de gondel kan een tankauto geraakt worden. Dit drietal faalscenario’s wordt in onderstaande paragrafen toegelicht. Tot slot wordt de totale trefkans bepaald van de op- en overslag van gevaarlijke stoffen met tankauto’s als gevolg van de aanwezigheid van de windturbine.

5.2

Bladbreuk Bij het incident van een bladbreuk zal een rotorblad, tijdens werking van de windturbine, afbreken. Door de roterende werking van de windmolen wordt het rotorblad vliegt het rotorblad de lucht in en zal op enige afstand van de windturbine op de grond terecht komen. Tijdens deze ‘vlucht’ van het rotorblad is het mogelijk dat objecten geraakt worden. De trefkansen hiervoor zijn opgesteld in het ‘Handboek Risicozonering Windturbine’s’ [10]. Conform deze publicatie is de trefkans van het rotorblad op een object gelijk aan:

π

Po = Pzwpt * ((b + h) * (d + h)) + Pzwpt * (((2b + 2d ) * Lb ) + ( * ( 2Lb ) )) 3 3 3 Po = Pzwpt * ((b + h) * (d + h)) +

2bLb 2dLb π 2Lb + + * 3 3 3 3

2

2

Waarin: Po: Trefkans van het object [per jaar]; Pzwpt: Trefkans van het zwaartepunt van het blad [per jaar per m2] (gebaseerd op figuur 5.1); Lb: Lengte van het afgebroken blad; d: Diepte getroffen object; h: Hoogte getroffen object; b: Breedte getroffen object.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 14 -

13 november 2009

Figuur 5.1 Trefkans per jaar per m2 van zwaartepunt van het blad Pzwpt als functie van de afstand tussen de windturbine en het object [10]

Om de trefkans van de opgestelde tankauto’s ten gevolge van een bladbreuk te bepalen, is uitgegaan van de tekening in bijlage 1. De verlading vindt plaats op de calamiteitenoverpompplaats (COP) en de stalling op P1. De kenmerken voor de bepaling van de trefkans zijn in tabel 5.1 weergegeven. Tabel 5.1

Kenmerken t.b.v. bepalen trefkans ‘bladbreuk’

Kenmerk

Waarde COP

Eenheid P1

Breedte

15

15

meter

Lengte

20

85

meter

Hoogte

4

4

meter

Lengte van het afgebroken blad

45

45

meter

Afstand tot windmolen (centrum van COP / P1)

70

100

meter

Op basis van de kenmerken zoals vermeld in tabel 5.1 wordt de trefkans ten gevolge van bladbreuk berekend op: • COP: 2,5*10-5 per jaar; • P1: 5,6*10-5 per jaar.

5.3

Mastbreuk In geval van ‘mastbreuk’ is verondersteld dat de mast breekt bij de flens op de fundatie. Dit kan tot gevolg hebben dat de mast, gondel en/of rotorbladen terecht komen op één van de opgestelde tankauto’s.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 15 -

13 november 2009

De trefkans ten gevolge van een mastbreuk is, conform Bijlage C.2 van het ‘Handboek Risicozonering Windturbines’ [10], gelijk aan:

Waarin: H: Ashoogte = 100 meter [6]; D: Rotordiameter = 90 meter [6]; Pmb: Kans op mastbreuk = 1,3*10-4 per jaar [10]; d: Afstand tussen de turbine en meest nabij opgestelde tankauto. De trefkans is middels bovenstaande formule bepaald op: • COP: 6,4*10-5 per jaar; • P1: 5,3*10-5 per jaar.

5.4

Incidenten binnen de rotordiameter In het ‘handboek risicozonering windturbines’ [10] worden de volgende vier incidenten onderscheiden die op kunnen treden binnen de rotordiameter: 1. Afvallen van de hele rotor of de gehele gondel met de rotor; 2. Het naar beneden vallen van kleine onderdelen, bijvoorbeeld bouten, neuskegels of windmeters; 3. Het naar beneden vallen van delen van een blad nadat het tegen de toren is geslagen; 4. Het naar beneden vallen van brokken ijs tijdens stilstand. Uit het genoemde handboek [10] is gebleken dat enkel het incident ‘afval van de hele rotor of de gehele gondel met rotor’ op een kwantitatieve manier beschouwd kan worden. Derhalve is enkel dit incident betrokken in onderhavig onderzoek. Conform het handboek [10] blijft het risicogebied bij dit incident beperkt tot een gebied rondom de windturbine dat gelijk is aan de halve rotordiameter (in dit geval 45 meter). De afstand tussen de nieuw te plaatsen windturbine en de meest nabij gelegen opgestelde tankauto is meer dan 45 meter. Het afvallen van de gondel en/of rotor heeft derhalve geen invloed op de gestalde tankauto’s.

5.5

Totale trefkansen windturbine Op basis van de afzonderlijke trefkansen uit vorige paragrafen wordt de totale trefkans bepaald door optelling van deze kansen. De resultaten van deze bepaling zijn weergegeven in tabel 5.2.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 16 -

13 november 2009

Tabel 5.2 Berekende trefkansen op een afstand van 75 meter vanaf de windturbine Incident

Trefkans [jaar-1] COP

P1

Bladbreuk

2,5*10-5

5,6*10-5

Mastbreuk

6,4*10-5

5,3*10-5

Incidenten binnen de rotordiameter Totale trefkans

-

-

8,8*10-5

1,1*10-4

Indien een tankauto wordt getroffen door een onderdeel van een gefaalde windturbine heeft dit instantaan falen van de tankauto tot gevolg. Dit is een worst case aanname aangezien de tankauto niet in alle gevallen behoeft te falen. De trefkans weergegeven in tabel 5.2 wordt derhalve bij de basis faalkans op het instantaan falen van de tankauto geteld. In tabel 5.3 wordt de gecorrigeerde faalkans weergegeven voor de faalscenario’s die bij de tankauto’s van Nijhof Wassink kunnen optreden inclusief de trefkans van de windturbine. Tabel 5.3 Scenario’s tankauto’s Nr.

Faalscenario

Basis

Trefkans

faalkans

Stof

Pentaan overslag

C1a

Instantaan falen tankauto

C2a

Lekkage tankauto door gat

(P1)

(P2)

[jaar-1]

[jaar-1]

3,6*10-7

8,8*10-5

-8

1,8*10

6,6*10-4

Aandeel in

Gecorrigeerde

trefkans

faalkans

Toename faalkans

windturbine

(P3)

(P1 t.o.v. P3)

[jaar-1] 50 % 1)

1,9*10-6

440 %

0%

-8

1,8*10

0%

0%

6,6*10-4

0%

-5

7,3*10

0%

-5

7,3*10

0%

7,3*10-3

0%

7,3*10-3

0%

ter grootte van de grootste aansluiting Afbreken losslang 3)

C3a C4a

Afbreken losslang inclusief falen noodstop 3) Lekkage losslang 4)

C5a C6a

Instantaan falen tankauto,

-6

1,1*10

-6

2,0*10

87 %

100 % 1)

1,9*10-4

61 %

0%

6,0*10-6

0%

100 % 1)

8,6*10-5

73 %

0%

2,5*10-6

0%

50 %

1)

plasbrand Stof

Pentaan stalling (max. 12)

C1b

Instantaan falen tankauto

C2b

Lekkage tankauto door gat

1,2*10-4

1,1*10-4

-6

6,0*10

ter grootte van de grootste aansluiting Stof

Acrylnitril stalling (max. 6)

D1

Instantaan falen tankauto

D2

Lekkage tankauto door gat

5,0*10-5

1,1*10-4

-6

2,5*10

ter grootte van de grootste aansluiting 1) Het aandeel in de trefkans ten gevolge van het falen van de windturbine is gecorrigeerd voor: −

Scenario C1a, de aanwezigheidsduur van 312 uur/jaar;



Scenario C6a, de verladingsduur van 183 uur/jaar;



Scenario C1b, het maximaal aantal tankauto’s dat gelijktijdig aanwezig kan zijn (12);



Scenario D1, het maximaal aantal tankauto’s dat gelijktijdig aanwezig kan zijn (6).

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 17 -

13 november 2009

6

MODELLERING

6.1

Rekenpakket Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is berekend middels het rekenpakket ‘Safeti-NL’ [4]. Safeti-NL is een uniform rekenpakket voor het berekenen van de externe veiligheidsrisico's van inrichtingen. Aan de hand van een aantal invoergegevens, zoals de hoeveelheid gevaarlijke stof, de procescondities en de scenario's, berekent Safeti-NL [4] de externe veiligheidsrisico’s. Het resultaat van een berekening bestaat uit het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

6.2

Omgevingsfactoren Bij het bepalen van de risico's ten gevolge van ongewenste voorvallen voor de omgeving is een aantal omgevingsfactoren van belang: • Meteorologische omstandigheden (weertypen); • Bevolkingsdichtheid (populatiegegevens); • Omgevingskenmerken.

6.2.1

Weertypen Bij het berekenen van het PR en GR is gebruik gemaakt van de meteogegevens van Twente, zoals deze in het softwarepakket Safeti-NL [4] zijn opgenomen.

6.2.2

Populatiegegevens De populatiegegevens zijn samengesteld met behulp van de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (HVG) [6] in combinatie met de bestemmingsplankaarten die door de gemeente Coevorden zijn aangeleverd. Deze populatiegegevens zijn afkomstig uit de QRA voor Nijhof Wassink door SAVE [8]. De populatiegegevens zijn conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (HVG) [6] ingedeeld in een dag- en een nachtperiode. De dagperiode is gedefinieerd als de periode 08.00u – 18.30u. De nachtperiode is gedefinieerd als de periode 18.30u – 08.00u. In tabel 6.1 zijn de populatiegegevens weergegeven. Tabel 6.1 Populatiegegevens Nr.

Bestemmingsplan

Beschrijving / type

Beschrijving

Aantal [1/ha]

gebruik

conform HVG

Dag

Nacht

1

Leeuwerikenveld II

Grootschalige bedrijven, industrie, transport

Industrie midden

40

8

2

Heege-West 2

Grootschalige bedrijven, industrie, transport

Industrie midden

40

8

3

Heege-West

Bedrijven, industrie, transport

Industrie midden

40

8

4

NAVO terrein

Munitie opslag + opslag rijdend materiaal

Industrie laag

5

1

5

Duits industrie-

Bedrijven, industrie, transport

Industrie midden

40

8

6

Leeuwerikkenveld

Bedrijven, industrie, transport

Industrie midden

40

8

7

NAVO terrein II

Munitie opslag + opslag rijdend materiaal

Industrie laag

5

1

8

De Heege

Dorp

Drukke woonwijk

35

70

9

Duits buitengebied

Buitengebied

Incidentele

2,5

5

gebied

bebouwing

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 18 -

13 november 2009

1) Voor industriebebouwing is een aanwezigheid van 100% gedurende de dagperiode en 20% gedurende de nachtperiode gehanteerd. Voor woonbebouwing is een aanwezigheid van 50% gedurende de dagperiode en 100% gedurende de nachtperiode gehanteerd.

Conform artikel 1, lid 2 van het BEVI wordt bij het berekenen van het GR alleen rekening gehouden met alle mogelijke aanwezigen buiten de inrichting. De aanwezige personen op het perceel van Nijhof Wassink worden niet meegenomen bij de bepaling van het GR. 6.2.3

Omgevingskenmerken Bij het bepalen van de verspreiding van een brandbaar brandbare of toxische wolk is de ruwheid van het oppervlak in de omgeving van de inrichting van belang. De ruwheidslengte is berekend met behulp van het software programma ‘roughness-map’ [7], welke wordt vermeld in de HRB [2]. Middels dit programma is de ruwheidslengte berekend op 0,213 meter.

6.3

Ontstekingsbronnen Het type effect dat optreedt is onder meer afhankelijk van het direct of vertraagd ontsteken van de vrijgekomen hoeveelheid product. De kans dat een bepaald effect optreedt, wordt dus bepaald door de kans op het vrijkomen van het product, vermenigvuldigd met de kans op directe dan wel vertraagde ontsteking.

6.3.1

Directe ontsteking De kans dat een bepaalde hoeveelheid vrijgekomen product direct na het vrijkomen ontstoken wordt is standaard opgenomen in Safeti-NL [4]. De kans op directe ontsteking is afhankelijk van het type installatie (stationaire installatie of transportmiddel), de stofcategorie en de uitstroomhoeveelheid. Hierbij kan een keuze gemaakt worden bij de ontstekingskansen behorend bij een stationaire installatie of een transportmiddel. Conform de HRB [2] wordt voor de scenario’s van de verlading de ontstekingskansen van een stationaire installatie aangehouden.

6.3.2

Vertraagde ontsteking Brandbare wolken, die worden gevormd door vrijkomen van brandgevaarlijke stoffen, waarbij geen directe ontsteking plaatsvindt, kunnen op afstand vertraagd worden ontstoken. De ontstekingskansen worden bepaald aan de hand van de aanwezigheid van ontstekingsbronnen. Ontsteking van een brandbare wolk in de omgeving kan plaatsvinden door: • Verkeer; • Industriële activiteiten; • Activiteiten op het bedrijfsterrein zelf; • Bevolking in de omgeving. Voor vertraagde ontsteking kunnen in het softwarepakket Safeti-NL [4] ontstekingsbronnen en hun ontstekingskans worden ingevoerd. Ontstekingsbronnen binnen de inrichting zijn van belang voor de berekening van zowel het plaatsgebonden risico (PR)

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 19 -

13 november 2009

als het groepsrisico (GR), ontstekingsbronnen buiten de inrichting zijn alleen van belang voor de berekening van het GR. In het invloedsgebied voor de modellering in het softwarepakket Safeti-NL [4] zijn specifieke ontstekingsbronnen aanwezig, die tot een indirecte of vertraagde ontsteking kunnen leiden, waarvoor een hogere ontstekingskans geldt. In tabel 6.2 zijn de specifieke ontstekingsbronnen met de bijbehorende ontstekingskansen opgenomen die in het uitgangsgebied aanwezig zijn. Tabel 6.2 Aanwezige ontstekingsbronnen met bijbehorende ontstekingskansen op en rondom de inrichting van Nijhof Wassink Ontstekingsbron Lijnbron

Bron

Locatie

Ontstekingskans [per minuut]

Spoorlijn 1 1)

Ten oosten v.d. inrichting

0,8

1)

Ten oosten v.d. inrichting

0,8

Spoorlijn 3 1)

Ten westen v.d. inrichting

0,8

Spoorlijn 2

1) Uitgegaan wordt van een gemiddelde snelheid van 40 km/uur en 4 treinen per uur.

Per aanwezig persoon op de inrichtingen in de omgeving van de inrichting van Nijhof Wassink wordt een ontstekingskans van 0,01 aangehouden, conform HRB [2]. Voor de aantallen aanwezige personen in de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 6.2.2.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 20 -

13 november 2009

7

TOETSINGSKADER EN RESULTATEN

7.1

Toetsingskader In het ‘Besluit Inrichtingen Externe Veiligheid’ (BEVI) [9] zijn voor inrichtingen eisen opgenomen ten aanzien van de externe veiligheidsrisico’s.

7.1.1

Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechts-treeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het plaatsgebonden risico kan op een bepaalde locatie worden berekend. Bij de risicoberekeningen in de onderhavige QRA zijn de risico’s voor de verschillende scenario’s gesommeerd tot een totaal plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico moet getoetst worden aan de in het ‘Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen’ (BEVI) [9] opgenomen grens- en richtwaarden. Windturbines vallen echter niet onder de werkingssfeer van het BEVI. Indien de realisatie van een windmolen echter invloed heeft op de externe veiligheidsrisico’s van een inrichting, die wel onder de werkingssfeer van het BEVI valt, is het logisch om de externe veiligheidsrisico’s te toetsen aan de normen uit het BEVI. In het BEVI is voor diverse situaties een toetsingskader gedefinieerd. Het plaatsen van een windturbine kan als een nieuwe activiteit gezien worden. In het BEVI wordt dit omschreven als het ‘oprichting inrichting’ en het toetsingskader, voor zowel kwetsbare als beperkt kwetsbare objecten, is weergegeven in tabel 7.1. Opgemerkt wordt dat de eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico gelden bij (beperkt-) kwetsbare bestemmingen. Tabel 7.1 Grenswaarden voor het plaatsgebonden risico volgens het BEVI [9] Type situatie

PR hoger dan 10-5 per

PR tussen 10-5 en 10-6

PR lager dan 10-6

jaar

per jaar

per jaar

Niet toegestaan

Niet toegestaan (art. 6, 1e

Toegestaan

Kwetsbare objecten Oprichten inrichting

e

(art. 6, 1 lid)

lid)

Beperkt kwetsbare objecten Oprichten inrichting

In beginsel niet toegestaan In beginsel niet toegestaan Toegestaan (art. 6, 2e lid)

7.1.2

(art. 6, 2e lid)

Groepsrisico Het groepsrisico geeft de kans aan dat tenminste een bepaald aantal mensen door enig ongewoon voorval bij een bepaalde activiteit dodelijk wordt getroffen. Het groepsrisico wordt grafisch weergegeven als zogenaamde fN-curve, waarmee de kans (f) wordt uitgezet tegen het aantal doden (N) dat tenminste optreedt, en is afhankelijk van de bevolkingsdichtheid in de omgeving van de inrichting.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 21 -

13 november 2009

De norm voor het groepsrisico is een richtwaarde. Een incident met 10 of meer doden mag slechts met een kans van één op de honderdduizend per jaar voorkomen (10-5 / jaar) terwijl een ongeval met 100 of meer doden slechts met een kans van één op de tien miljoen jaar (10-7/ jaar) mag voorkomen. Op basis van het berekende groepsrisico en de omvang ten opzichte van de richtwaarde, kan het Wm-bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen.

7.2

Resultaten

7.2.1

Plaatsgebonden risico Vergunde situatie In figuur 7.1 is het berekende plaatsgebonden risico weergegeven zoals dat is opgenomen in de QRA die bij de vergunningaanvraag is ingediend. Het plaatsgebonden risico is berekend met SAVE II. Figuur 7.1 Plaatsgebonden risico huidige situatie (berekend met SAVE II)

Uit figuur 7.1 blijkt dat de PR-contouren van 10-5 en 10-6 per jaar niet volledig binnen het terrein van Nijhof Wassink vallen. Echter er bevinden zich in de PR-contouren geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten. Dit betekent, uitgaande van een op te richten Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 22 -

13 november 2009

inrichting (zie tabel 7.1) dat aan de eisen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt voldaan. Figuur 7.2 toont de plaatsgebonden risicocontouren waarbij rekening is gehouden met de vergunde activiteiten van Nijhof Wassink maar waarbij rekening is gehouden met de nieuwe handleiding voor risicoberekeningen en het rekenpakket ‘SAFETI-NL’. Figuur 7.2 Plaatsgebonden risico huidige situatie (berekend met SAFETI-NL)

Uit figuur 7.2 blijkt dat de 10-6 per jaar contour niet volledig binnen het terrein van Nijhof Wassink valt. Echter er bevinden zich in de PR-contouren geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten. Dit betekent dat aan de eisen van het BEVI [9] wordt voldaan. Figuur 7.3 toont de plaatsgebonden risicocontouren waarbij rekening is gehouden met de vergunde activiteiten van Nijhof Wassink en waarbij rekening is gehouden met de nieuwe windmolen van KWind. Uit figuur 7.3 blijkt dat de 10-6 per jaar contour niet volledig binnen het terrein van Nijhof Wassink valt. Er bevinden zich binnen de 10-6 per jaar contour geen (beperkt) kwetsbare objecten. De 10-6 per jaar contour ligt wel dichtbij een beperkt kwetsbaar object maar raakt deze niet zoals een uitsnede (links onderin) in figuur 7.3 laat zien. Dit betekent, uitgaande van een op te richten inrichting (zie tabel 7.1) dat aan de eisen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen wordt voldaan. Hierbij wordt opgemerkt dat een conservatieve inschatting is gegeven van de invloed van de windmolen op de externe veiligheidsrisico’s. Bij het treffen van de tankauto door een onderdeel van de turbine (mast of blad) wordt er vanuit gegaan dat de tankauto in Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 23 -

13 november 2009

alle gevallen faalt. Daarnaast is deze kans verdeeld over de scenario’s met de tankauto met de grootste effecten. Figuur 7.3 Plaatsgebonden risico situatie met windmolen (berekend met SAFETI-NL)

Met het rekenpakket Safeti-NL is het mogelijk om inzicht te krijgen in de scenario’s die bepalend zijn voor de externe veiligheidsrisico’s. Hiertoe zijn zogenaamde ‘risk ranking points’ gedefinieerd. In tabel 7.2 is voor twee risk ranking points aangegeven welke scenario’s de grootste bijdrage leveren aan het plaatsgebonden risico. Tabel 7.2 Bijdrage scenario’s aan de omvang van het plaatsgebonden risico Stof-

Modelstof

Scenario

Bijdrage aan risico

categorie

excl. windturbine

incl. windturbine

Risk ranking point Noord (246.055, 518.305) ADR 6

Acrylnitril

B1 Instantaan falen tankauto

89,63 %

ADR 6

Acrylnitril

B2 Lekkage tankauto

10,37 %

-

ADR 6

Acrylnitril

D1 Instantaan falen tankauto

-

93,73 %

ADR 6

Acrylnitril

D2 Lekkage tankauto Totaal:

-

-

6,27 %

100,00 %

100,00 %

Risk ranking point Zuid (246.049, 518.189) ADR 6

Acrylnitril

B1 Instantaan falen tankauto

82,10 %

-

ADR 6

Acrylnitril

B2 Lekkage tankauto

17,90 %

-

ADR 6

Acrylnitril

D1 Instantaan falen tankauto

-

88,80 %

ADR 6

Acrylnitril

D2 Lekkage tankauto Totaal:

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

-

11,20 %

100,00 %

100,00 %

9V6171.01/R0002/Nijm - 24 -

13 november 2009

7.2.2

Groepsrisico In figuur 7.4 is het groepsrisico weergegeven zoals dat is berekend voor de huidige situatie met SAVE II. Figuur 7.4 Groepsrisico huidige situatie (SAVE II)

De oriëntatiewaarde is gevisualiseerd als een rechte lijn. Uit figuur 7.4 blijkt dat het GR dermate laag is, dat alleen de norm voor het GR zichtbaar is. Dit houdt in dat er geen groepsrisico berekend is en derhalve de richtwaarde niet wordt overschreden. Figuur 7.5 toont het groepsrisico waarbij rekening is gehouden met de vergunde activiteiten van Nijhof Wassink en waarbij rekening is gehouden met de nieuwe handleiding voor risicoberekeningen en het rekenpakket ‘SAFETI-NL’.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 25 -

13 november 2009

Figuur 7.5 Groepsrisico huidige situatie (berekend met SAFETI-NL)

Uit figuur 7.5 blijkt dat het groepsrisico ruim onder de oriënterende richtwaarde blijft. Daarmee wordt voldaan aan de eisen van het BEVI [9] wordt voldaan. Figuur 7.6 toont het groepsrisico waarbij rekening is gehouden met de vergunde activiteiten van Nijhof Wassink en waarbij rekening is gehouden met de nieuwe windmolen van KWind. Figuur 7.6 Groepsrisico met windmolen (berekend met SAFETI-NL)

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 26 -

13 november 2009

Uit figuur 7.6 blijkt dat het groepsrisico eveneens ruim onder de oriënterende richtwaarde blijft. Daarmee wordt voldaan aan de eisen van het BEVI [9] wordt voldaan. In tabel 7.3 is aangegeven welke scenario’s bijdragen aan de omvang van het groepsrisico in de situatie waarin de windturbine geplaatst is. Tabel 7.3 Bijdrage scenario’s aan de omvang van het groepsrisico Stof-

Modelstof

Scenario

Bijdrage aan risico

categorie

excl. windturbine

ADR 6

Acrylnitril

B1 Instantaan falen tankauto

85,05 %

-

ADR 6

Acrylnitril

B2 Lekkage tankauto

14,95 %

-

ADR 6

Acrylnitril

D1 Instantaan falen tankauto

-

90,77 %

ADR 6

Acrylnitril

D2 Lekkage tankauto

-

9,23 %

100 %

100 %

Totaal:

7.2.3

incl. windturbine

Evaluatie Met het rekenpakket Safeti-NL [4] zijn de externe veiligheidsrisico’s berekend. Naast de externe veiligheidsrisico’s zijn per ongevalscenario ook de effecten berekend. In tabel 7.2 en 7.3 zijn de scenario’s weergegeven die een bijdrage leveren aan het PR en/of GR. Voor deze scenario’s is in tabel 7.4 de effectafstand weergegeven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het criterium ‘1% letaliteit’. Dit criterium geeft die effectafstand weer waarop nog 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een ongeval. Tabel 7.4 Gemodelleerde scenariogegevens relevante scenario’s met betrekking tot het PR en GR Nr.

Scenario

Stof

Effect

Weertype/

Effectafstand

Windsnelheid

(1% letaliteit) 1) [m]

B1/D1

Instantaan falen

ADR 6

tankauto

(Acrylnitril)

Plasbrand Wolkbrand Toxische wolk

B2/D2

Lekkage tankauto

ADR 6

Plasbrand

(Acrylnitril) Wolkbrand Toxische wolk

D5

86

F1,5

81

D5

3

F1,5

4

D5

94

F1,5

791

D5

90

F1,5

85

D5

4

F1,5

3

D5

222

F1,5

765

1) De 1%-letaliteit effectafstand is: −

Plasbrand:

10 kW/m2



Wolkbrand:

LEL-contour;



Toxische wolk: concentratie 1%-letaliteit;

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 27 -

13 november 2009

8

CONCLUSIE Op basis van de resultaten van de berekeningen met Safeti-NL [5] voor de kwantitatieve risicoanalyse voor het realiseren van een windturbine van KWind op de inrichting van Nijhof Wassink te Coevorden wordt geconcludeerd: • Het realiseren van de windturbine een stijging van de risicocontouren veroorzaakt; • Binnen de relevante PR contour van 10-6 per jaar liggen geen (beperkt) kwetsbaar objecten; • Het groepsrisico ten gevolge van de activiteiten van de inrichting van Nijhof Wassink inclusief de windturbine ligt onder de oriënterende richtwaarde zoals gesteld in het BEVI [9]; Daarmee voldoet de inrichting van Nijhof Wassink inclusief de windturbine van KWind te Coevorden, in beginsel, wel aan de normen uit het BEVI [9].

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 28 -

13 november 2009

9

REFERENTIELIJST [1] Kwantitatieve Risico Analyse Nijhof Wassink B.V. te Coevorden, Royal Haskoning, kenmerk 9P3842.01/R006/PSI/DLEN/ENSC, d.d. 26 oktober 2006; [2] Externe veiligheidsrisico's Nijhof Wassink B.V. in relatie tot windmolenpark, Royal Haskoning, kenmerk 9S1021.01/N0002/Ensch, d.d. 23 augustus 2006; [3] Systematiek voor indeling van stoffen ten behoeve van risicoberekeningen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen, AVIV juni 1995; [4] Handleiding Risicoberekeningen BEVI, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, versie 3.2, 1 juli 2009; [5] Softwarepakket SAFETI-NL, DNV, versie 6.54; [6] Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, versie 1.0, VROM, d.d. november 2007; [7] Programma ‘Roughness_map’, J. W. Verkaik, KNMI, 2000; [8] Toetsing van Nijhof Wassink te Coevorden aan het BEVI, Kwantitatieve Risicoanalyse met SAFETI-NL, 0187032 – HA48, SAVE, d.d. 3 oktober 2008; [9] Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer, Staatsblad 2004, 250; [10] SenterNovem, Handboek Risicozonering Windturbines, 2e geactualiseerde versie, januari 2005.

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - 29 -

13 november 2009

Bijlage 1 Overzichtstekening

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm 13 november 2009

locatie A

RDx: 245.932 RDy: 518.302

fundament: Ø 18 m

draaicirkel: Ø 90 m

Legenda Gebiedsgrens defensie Contour windturbines

Zoekgebieden

Kadaster

Gebouwcontouren Perceelgrenzen

0

25

50

100 Meter

Bijlage 2 Overzicht mogelijk aanwezige gevaarlijke stoffen

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm 13 november 2009

Tabel B2.1 Lijst met gevaarlijke stoffen die op de inrichting van Nijhof Wassink aanwezig kunnen zijn Product

UN

ADR

MATON DCP

1992

3 II

ACETON

1090

3 II

CYCLOHEXAAN

1145

3 II

DIMETHYLAMINE 80%

1180

3 II

ALCOL ETILICO

1170

3 II

ETHYLACETAAT

1173

3 II

METHYL ETHYL KETON

1193

3 II

HEXANE POLYMER GRADE

1208

3 II

IPA

1219

3 II

ISO-PROPYL-ALCOHOL

1219

3 II

METHANOL

1230

3 II

MONOMETHYLAMINE 40 (AQUEOUS SOLUTION)

1235

3 II

METHYL METH ACRYLAAT MONOMER

1247

3 II

N-PROPANOL

1274

3 II

1,2-DICHLOROPROPANE / PROPYLEENDICHLORIDE

1278

3 II

TOLUEEN

1294

3 II

KALO

1903

3 II

METHYLACRYLAAT (GESTABILISEERD)

1919

3 II

MOSSTANOL L

1987

3 II

MONOMEER WASTE POLYOL - ADR 3

1992

3 II

COMSOL NM55

1992

3 II

BATOL

1993

3 II

SOLVETIL

1993

3 II

HYDROSOL 80/110

1993

3 II

MATON / DCP RESIDU

1993

3 II

NOXAMIUM 920

1993

3 II

DIISOBUTYLEN

2050

3 II

TETRAHYDROFURAAN

2056

3 II

JEFFSOL MCH

2296

3 II

ISOPAR E

3294

3 II

WHITE SPIRIT

1300

3 III

KUNSTHARS

1866

3 III

N-BUTANOL

1120

3 III

METHYL ETHYL KETONE

1198

3 III

SHELLSOL T

1202

3 III

DIESEL

1202

3 III

ISOBUTANOL

1212

3 III

SERVO CK 356 M

1212

3 III

MIBK

1245

3 III

BROCOLOID KOMBILACK

1263

3 III

NATRIUMMETHYYLAT-LOESUNG

1269

3 III

VARSOL 40

1300

3 III

TERPENTINE

1300

3 III

XACT 36,5 X

1307

3 III

ORTHOXYLEEN

1307

3 III

N-BUTYL GLYCEDIL ETHER

1903

3 III

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - B2.1 -

13 november 2009

Product

UN

ADR

CYCLOHEXANON

1915

3 III

SERVOSOFT XW 490

1987

3 III

SERWET WH 170

1987

3 III

ELECTRO FORESE LAK

1993

3 III

REWOQUAL WE 18

1993

3 III

PETROFLUID D 60

1993

3 III

KEROPU 3540 K 25 N

1993

3 III

MEK

1993

3 III

ALDEHYDES MET WATER EN VORANOL - AFVALSTOF

1993

3 III

CERAFAK XCF 100 A

1993

3 III

WAXDISPERSION

1993

3 III

STYREEN MONOMER

2055

3 III

ALLYL GLYCIOYL ETHER

2219

3 III

N-BUTYL ACRYLAAT

2348

3 III

BUTYLACRYLAAT

2348

3 III

NITRO-ETHAAN

2842

3 III

METHOXYPROPANOL

3092

3 III

METHYL PROXITOL

3092

3 III

ARCOSOLV PM

3092

3 III

CP 5400 AD

3256

3 III

TERLON 3

3257

3 III

AD45 W1-60

3255

3 III

METHOXYPROPANOLACETATE

3272

3 III

ETHYL 3-ETHOXYPROPIONATE

3272

3 III

SHELLSOL D40

3295

3 III

SERQUA 350

3295

3 III

SHELLSOL A100

3295

3 III

SHELLSOL A100

3295

3 III

FURFURAL

1199

6.1. II

MONOCLOORAZIJNZUUR, MCA 80%

1750

6.1. II

DCP (1,3-DICHLOROPROPANOL-2)-TOPDAMPRETOUR II

2750

6.1. II

METHYLEENCHLORIDE

1593

6.1. III

TRICHLOORETHYLEEN

1710

6.1. III

PERCHLOORETHYLEEN

1897

6.1. III

EPICHLOORHYDRINE

2023

6.1. III

BETAMAC

2810

6.1. III

ESHANOL 8350

2874

6.1. III

FURFURYLALCOHOL

2874

6.1. III

NATRIUMBICHROMAAT OPLOSSING 45/47%

3287

6.1. III

NATRIUM-NITRIETOPLOSSING

3287

6.1. III

NATRIUMNITRIT LSG

3287

6.1. III

MORPHOLINE

2054

8I

AK 500

2920

8I

ZWAVEL-ACCUZUUR

2796

8 II

ETHYLEENDIAMINE

1604

8 II

AZIJNZUURANHYDRIDE

1715

8 II

DIVOSAN TC 86

1719

8 II

ALUMINIUM CHLORIDE

1726

8 II

ZOUTZUUR 30%

1789

8 II

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - B2.2 -

13 november 2009

Product

UN

ADR

CLAXPROFI

1814

8 II

NATRIUMALUMINAAT 7%-IG

1819

8 II

CLAX UNO 1 BL4

1824

8 II

JA CLENEBRITE VC7

1824

8 II

JD DIVOFLOW NTC VC26

1824

8 II

NATRONLOOG

1824

8 II

CLENEBRITE (R3B)

1824

8 II

ZWAVELZUUR 96%

1830

8 II

ZWAVELZUUR 78%

1830

8 II

PACAL V A5

2031

8 II

SALPETERZUUR 68%

2031

8 II

SALPETERZUUR 53%

2031

8 II

DIETHYLEENTRIAMINE

2079

8 II

ACRYLZUUR (GESTABILISEERD)

2218

8 II

TRIETHYLENTETRAMIN

2259

8 II

IJZER-II-CHLORIDE

2582

8 II

TENSARYL SBLA

2686

8 II

NORAM OD

2735

8 II

CECABASE 220

2735

8 II

DINORAM O

2735

8 II

AZIJNZUUR 99,5%

2789

8 II

AZIJNZUUR 50%

2790

8 II

DINORAM S

3259

8 II

NORAM 12 D

3259

8 II

INIPOL DS

3259

8 II

SERVOXYL VPTZ 100

3265

8 II

SH 191

3265

8 II

FORTE

3265

8 II

SERVAMINE KOO 330

3257

8 II

NEOMOSCAN M

1719

8 III

NEOMOSCAN MF

1719

8 III

KALILOOG 50%

1814

8 III

KALIUMHYDROXIDE 50%

1814

8 III

EISENHALTIGE SALZSAUERE

3264

8 III

FERROFLOCK

3264

8 III

IJZERCHLORIDESULFAAT

3264

8 III

PAX 14

3264

8 III

LAKELAND PA 800 LP

1760

8 III

SERVO CK 347 HD

1760

8 III

FILTRAFLOC PAC

1760

8 III

IJZERHOUDEND ZOUTZUUR

1789

8 III

CHLOORBLEEKLOOG

1791

8 III

CIPTON VC11

1805

8 III

FOSFORZUUR 75%

1805

8 III

DL DIVOS 109

1814

8 III

KALIUMHYDROXIDE 50%

1824

8 III

REFINAL 5

1819

8 III

NATRONLOOG 50%

1824

8 III

PROPIONZUUR

1848

8 III

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - B2.3 -

13 november 2009

Product

UN

ADR

FORMALDEHYDE

2209

8 III

TETRA ETHYLENE PENTAMINE

2320

8 III

MONO ETHANOL AMINE

2491

8 III

PIPERAZINE 65%

2579

8 III

EKOFLOCK

2581

8 III

POLYALUMINIUMCHLORIDE

2581

8 III

IJZER-III-CHLORIDE

2582

8 III

IJZERCHLORIDE

2582

8 III

CARGO PERMACAT 122

2586

8 III

MARLON AS 3 ZUUR (ALKYLBENZOLSULFONZUUR)

2586

8 III

NANSA SBA

2586

8 III

AMMONIAKWATER 25%

2672

8 III

PC CAT CXR 50

2735

8 III

AZIJNZUUR 70%

2790

8 III

N-AMINOETHYLPIPERAZINE (N-AEP)

2815

8 III

NONYLPHENOL

3145

8 III

ALUMINIUMSULFAATOPLOSSING

3264

8 III

HYDROXYLAMMONIUMSULFAAT

3264

8 III

ALTSAURE

3264

8 III

IJZERCHLORIDSULFAAT

3264

8 III

RM 98461

3265

8 III

COMPLEX VB 13

3267

8 III

DL DIVO MR VB 9

3267

8 III

SERDOX NXC 3

3267

8 III

DL DIVO MR

3267

8 III

SANTICIZER DP 200

3082

9 III

EXXAL 10

3082

9 III

FLUIDIRAM BASE

3077

9 III

ROFAMIN T

3077

9 III

NORAM SH

3077

9 III

LUTENSOL AO7

3082

9 III

SHELLSOL A150

3082

9 III

KZB 402 N

3082

9 III

DIISOBUTYLPHTHALAT

3082

9 III

KEROPUR MPI-S 25

3082

9 III

MONAM

3082

9 III

TRIPROPYLENE GLYCOL DIACRYLATE

3082

9 III

MARLOPHEN NP 7

3082

9 III

ISO-NOMANOL

3082

9 III

MARLIPAL 24/20

3082

9 III

NES 3

3082

9 III

NUODEX CO 10

3082

9 III

CP 1083 UL

3082

9 III

NUOSPERSE FX 504 (CODE 4521)

3082

9 III

RM 32787

3082

9 III

SERMUL EN 74

3082

9 III

SERVO CC 8272 HU

3082

9 III

SERVO CK 337

3082

9 III

SERVO CK 352

3082

9 III

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - B2.4 -

13 november 2009

Product

UN

ADR

SERVON XB 34

3082

9 III

COMBI ANZ

3082

9 III

SOLVESSO 150

3082

9 III

EXXAL 13

3082

9 III

MARLOPHEN NP 9

3082

9 III

NONYLPHENOL

3082

9 III

SURSOL VL

3082

9 III

MARLIPAL 1215 T/1.2

3082

9 III

STOCK 1443 (LZ) ACID SALT

3257

9 III

PARAFFIN 5114

3257

9 III

TRIMETHYLOLPROPANE

3257

9 III

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm - B2.5 -

13 november 2009

Bijlage 3 Informatie windturbine

Invloed windmolen op EV-risico's Definitief rapport

9V6171.01/R0002/Nijm 13 november 2009

BIJLAGE 

Quick scan ecologie windturbines Coevorden Toetsing van de aanwezige natuurwaarden aan de wet- en regelgeving voor natuur.

Definitief

Grontmij Nederland bv Houten, 21 april 2009

, revisie

Verantwoording

Titel

:

Quick scan ecologie windturbines Coevorden

Subtitel

:

Toetsing van de aanwezige natuurwaarden aan de wet- en regelgeving voor natuur.

Projectnummer

:

203719

Referentienummer

:

203719/DT

Revisie

:

01

Datum

:

21 april 2009

Auteur(s)

:

Mr. A.H. (Daniël) Tuitert

E-mail adres

:

[email protected]

Gecontroleerd door

:

Jaap Wisse

Paraaf gecontroleerd

:

Goedgekeurd door

:

Paraaf goedgekeurd

:

Contact

:

Jaap Wisse

De Molen 48 3994 DB Houten Postbus 119 3990 DC Houten T +31 30 634 47 00 F +31 30 637 94 15 [email protected] www.grontmij.nl

, revisie Pagina 2 van 12

Inhoudsopgave

1

Aanleiding en doel ........................................................................................................ 4

2

Gebiedsbeschrijving...................................................................................................... 5

3 3.1 3.2 3.3

Wettelijk kader .............................................................................................................. 6 Flora- en faunawet ........................................................................................................ 6 Natuurbeschermingswet 1998 ...................................................................................... 6 Provinciaal beleid.......................................................................................................... 6

4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.3

Onderzoeksresultaten................................................................................................... 8 Inleiding......................................................................................................................... 8 Bureaustudie ................................................................................................................. 8 Veldbezoek ................................................................................................................... 8 Resultaten beschermde soorten................................................................................... 9 Flora .............................................................................................................................. 9 Vogels ........................................................................................................................... 9 Zoogdieren .................................................................................................................... 9 Reptielen, amfibieën en vissen ..................................................................................... 9 Dagvlinders, libellen en overige ongewervelden ........................................................ 10 Resultaten beschermde gebieden .............................................................................. 10

5

Conclusies................................................................................................................... 11

6

Literatuur ..................................................................................................................... 12

Pagina 3 van 12

1

Aanleiding en doel

De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten) en het Streekplan (o.a. Ecologische Hoofdstructuur (EHS), weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden). De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. De natuurwetgeving in Nederland heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving. Bij de gemeente Coevorden is een initiatief ingediend dat voorziet in realisering van twee windturbines op het bedrijvenpark. De aanleg van de twee windturbines op het bedrijventerrein Europark is op grond van de geldende bestemmingsplannen nog niet mogelijk en er wordt dan ook een nieuw bestemmingsplan opgesteld. De realisatie van dit project is een ruimtelijke ontwikkeling in de zin van de Flora- en faunawet en dient derhalve getoetst te worden aan de bepalingen uit de natuurwetgeving. Grontmij is gevraagd om in beeld te brengen welke gevolgen het project heeft voor beschermde soorten of natuurgebieden en wat de consequenties zijn vanuit de natuurbeschermingwet- en regelgeving. Deze rapportage bevat de uitkomsten van dit onderzoek.

Foto 1: Overzicht turbinelocaties.

Pagina 4 van 12

2

Gebiedsbeschrijving

De windturbines zijn gepland op het bedrijventerrein Europark, ten zuiden van Coevorden. Ongeveer de helft van het terrein is bebouwd, de andere helft ligt nog braak. Het bedrijventerrein ligt direct langs het Coevorderkanaal en in het zuidwesten van het onderzoeksgebied is een kleine haven aanwezig. Op het industrieterrein zijn weinig bomen of andere begroeiing aanwezig.

Foto 2: overzicht onderzoeksgebied (blauw omlijnd).

Pagina 5 van 12

3

Wettelijk kader

3.1 Flora- en faunawet De Flora- en faunawet is sinds 1 april 2002 van kracht. In deze wet zijn (nagenoeg) alle van nature in het wild voorkomende amfibieën, zoogdieren en vogels beschermd. Daarnaast zijn er selectieve lijsten van beschermde planten, vissen, vlinders en ongewervelde dieren. De beschermde soorten en hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen mogen niet opzettelijk worden verstoord of vernietigd. Indien dit onvermijdelijk is, dient ontheffing te worden aangevraagd. Vrijstelling of ontheffing kan slechts worden verleend “wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort”. In principe dienen bij verstoring mitigerende dan wel compenserende maatregelen te worden genomen. Sinds 23 februari 2005 is de Floraen faunawet gewijzigd. De beschermde soorten zijn nu verdeeld in drie tabellen:



Algemene soorten (tabel 1-soorten)

Wat betreft ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling. Er hoeft voor ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing aangevraagd te worden;



Overige soorten (tabel 2-soorten)

Wat betreft ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling, mits wordt gewerkt volgens een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Is er geen gedragscode dan moet ontheffing aangevraagd worden, deze valt onder de lichte toets (geen aantasting van de duurzame instandhouding van de soort);



Soorten bijlage IV Habitatrichtlijn en bijlage 1 AMvB (tabel 3-soorten)

Voor deze soorten moet wat betreft ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing aangevraagd worden. De ontheffingsaanvraag valt onder de zware toets, hetgeen inhoudt dat: o er sprake dient te zijn van een bij de wet genoemd belang; o er geen alternatief mogelijk is; o er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort(en). Vogels zijn niet ingedeeld in bovengenoemde categorieën. Verstoring van nestelende en/of broedende vogels en aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels is niet toegestaan. Daarom dienen verstorende werkzaamheden altijd buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Het beschermingsregime voor vogels komt overeen met dat van tabel 3-soorten. 3.2 Natuurbeschermingswet 1998 Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden en heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden (Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten) in Nederland. Projecten of handelingen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn verboden. Ook activiteiten buiten de beschermde gebieden kunnen verboden zijn, indien deze negatieve effecten veroorzaken als gevolg van externe werking. Bij negatieve effecten is het nodig een vergunning aan te vragen op basis van een verslechterings- en verstoringstoets. Het uitvoeren van een passende beoordeling (uitgebreide effectenstudie, alternatievenonderzoek en onderbouwing dwingende redenen van groot openbaar belang) is noodzakelijk wanneer de negatieve effecten (mogelijk) significant zijn. 3.3 Provinciaal beleid Het beleid ten aanzien van natuur staat in de Nota Ruimte. Deze Nota bepaalt het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in het landelijke gebied in onder andere de vorm van de Ecologische hoofdstructuur (EHS), de Randstad

Pagina 6 van 12

Wettelijk kader

groenstructuur en het Groene Hart. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden en wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt tot de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) met kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Aantasting van PEHS gebieden is compensatieplichtig. Het afwegingskader waaruit kan volgen dat compensatie nodig is gaat volgens het ‘nee, tenzijprincipe’ (zie figuur 2).

Figuur 3 Het ”Nee, tenzij"-principe van het compensatiebeginsel.

Pagina 7 van 12

4

Onderzoeksresultaten

4.1 Inleiding Aan de hand van bestaande inventarisatiegegevens en een veldbezoek door een ter zake kundige van Grontmij zijn de natuurwaarden binnen het plangebied in kaart gebracht. In dit hoofdstuk worden de natuurwaarden per soortgroep beschreven. 4.1.1 Bureaustudie Via het Natuurloket is het overzicht van beschikbare gegevens geraadpleegd van het kilometerhok waarin het onderzoeksgebied ligt. Het Natuurloket geeft aan dat het kilometerhok over het algemeen niet tot slecht is onderzocht, met uitzondering van vaatplanten en sprinkhanen.

Figuur 4: Overzicht gegevens Natuurloket

De gegevens uit de verschillende verspreidingsatlassen geven een indicatie van de soorten die in de omgeving voorkomen. Voor dit onderzoek zijn verspreidingsatlassen gebruikt voor zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën en vissen. 4.1.2 Veldbezoek De verkregen informatie uit het bureauonderzoek is vaak weergegeven op kilometerhokniveau (1x1 km) of uurhokniveau (5x5 km). Het is daarom van belang in het veld te kijken in hoeverre in het betreffende onderzoeksgebied ook geschikte habitat van deze soorten aanwezig is. Op 20 maart 2009 heeft een veldbezoek plaatsgevonden dat is uitgevoerd door een ecologisch deskundige van Grontmij. Tijdens dit veldonderzoek is op basis van expert judgement beoordeeld of er kans is op het voorkomen van bepaalde beschermde soorten op grond van de aanwezigheid van geschikte habitat voor die soorten.

Pagina 8 van 12

Onderzoeksresultaten

4.2

Resultaten beschermde soorten

4.2.1 Flora Het onderzoeksgebied is volgens het Natuurloket in de periode 1991-2007 goed onderzocht op het voorkomen van beschermde plantensoorten. Daarbij is één algemeen beschermde soort (tabel 1-soort) aangetroffen. Waarschijnlijk gaat het om de dotterbloem, die langs de randen van het Coevorderkanaal voorkomt. Tijdens het veldbezoek voor deze studie zijn geen beschermde soorten planten in het onderzoeksgebied aangetroffen. Het onderzoeksgebied (industrieterrein) bevat ook geen voor beschermde plantensoorten geschikte biotoop. 4.2.2 Vogels Het bedrijventerrein bevat geschikte biotoop voor vogelsoorten als zwarte roodstaart, witte kwikstaart, scholekster, visdiefje, huismus, koolmees, pimpelmees en merel. Vaste rust- of verblijfplaatsen van uilen, spechten en roofvogels zijn niet in het onderzoeksgebied aangetroffen. Bureau Waardenburg heeft een analyse gemaakt van de effecten van windturbines rondom de planlocatie op vogels in de ruime omgeving (Waardenburg, 2006). Vanwege de ligging buiten de bekende stuwingsbanen voor trekvogels en vanwege het ontbreken van ‘sturende’ landschapselementen (bijv. grote rivieren) in de omgeving van de geplande windturbines, worden in het plangebied geen grote aantallen trekvogels als ganzen, zwanen en eenden verwacht. Voor deze locatie worden dan ook hooguit geringe effecten (kleine aantallen aanvaringsslachtoffers) verwacht op trekvogels. De te plaatsen windturbines leiden naar verwachting niet tot verstoring van belangrijke pleisterplaatsen, aangezien de belangrijkste pleisterplaatsen voor vogels zich buiten de invloedssfeer van de turbines bevinden. 4.2.3 Zoogdieren Voor grondgebonden zoogdieren is het onderzoeksgebied niet bijzonder interessant. Op het terrein zijn verschillende sporen van konijnen aangetroffen. Verder zijn algemeen voorkomende soorten als konijn, mol, haas, veldmuis en aardmuis zijn in het plangebied te verwachten. Andere beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zijn niet in het plangebied aangetroffen of te verwachten. Voor strikt beschermde muizensoorten als de veldspitsmuis is in het plangebied geen geschikte habitat aanwezig. Voor vleermuizen geldt dat het onderzoeksgebied niet bijzonder geschikt is als leefgebied. Er zijn geen oude holle bomen aanwezig of gebouwen met een spouw of pannendak die kunnen dienen als vaste rust- of verblijfplaats. Ook lopen er geen lijnvormige landschapselementen door of langs het onderzoeksgebied die door vleermuizen gebruikt kunnen worden als vliegroute. Mogelijk dat algemeen in Coevorden voorkomende soorten als gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis incidenteel van het onderzoeksgebied gebruik maken om te foerageren. Het ligt echter meer voor de hand dat ze boven of langs de randen van het Coevorderkanaal vliegen en foerageren. In de omgeving van Coevorden komen kleine aantallen meervleermuizen voor boven de grotere watergangen. Het Coevorderkanaal is een watergang die potentieel geschikt is als vliegroute en/of foerageergebied voor de meervleermuis. 4.2.4 Reptielen, amfibieën en vissen Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde soorten reptielen, amfibieën en vissen aangetroffen. In het onderzoeksgebied bevinden zich ook geen watergangen of andere geschikte habitats voor beschermde soorten vissen, reptielen en amfibieën. Alleen voor de zandhagedis is het onderzoeksgebied potentieel geschikt, maar deze soort komt niet in de omgeving van Coevorden voor (Ravon, 2007).

Pagina 9 van 12

Onderzoeksresultaten

4.2.5 Dagvlinders, libellen en overige ongewervelden Over het voorkomen van ongewervelden in het onderzoeksgebied zijn vrijwel geen gegevens bekend. Beschermde soorten libellen, dagvlinders of andere ongewervelden zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en ook niet in het onderzoeksgebied te verwachten gelet op het ontbreken van geschikte habitat voor deze soorten. 4.3 Resultaten beschermde gebieden Volgens de Gebiedendatabase van het ministerie van LNV (www.minlnv.nl) liggen er binnen 3 kilometer vanaf het plangebied geen gebieden die onderdeel uit maken van het Natura 2000 netwerk of de Ecologische Hoofdstructuur. Het gebied is eveneens niet aangemerkt als weidevogel- of ganzenfoerageergebied. Verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet of het natuurbeleid is derhalve niet noodzakelijk.

Pagina 10 van 12

5

Conclusies

De bouw en exploitatie van de windturbines op het bedrijventerrein Europark nabij Coevorden heeft geen negatieve invloed op: • Natura 2000-gebieden; • Beschermde natuurmonumenten; • Ecologische Hoofdstructuur; • Weidevogel- en ganzenfoerageergebied. Op de plaatsen waar de windturbines komen zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen en/of groeiplaatsen van juridisch zwaarder beschermde soorten (tabel 2 of 3 soorten) aanwezig. Wel maken de plaatsen waar de windturbines komen onderdeel uit van het leefgebied van een aantal algemeen voorkomende zoogdier- en vogelsoorten. Ten aanzien van de zoogdiersoorten konijn, mol, haas, veldmuis en aardmuis geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Ten aanzien van vleermuizen geldt dat de plaatsen waar de windturbines komen geen belangrijke functie hebben binnen het leefgebied, waardoor er geen structurele vliegbewegingen op het bedrijventerrein te verwachten zijn. Er hoeft voor vleermuizen derhalve geen ontheffing aangevraagd te worden op grond van artikel 75 Flora- en faunawet. Ten aanzien van broedvogels geldt dat er geen verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet worden overtreden wanneer het oprichten van de turbines buiten het broedseizoen plaatsvindt. Het broedseizoen loopt globaal van begin maart tot half augustus. Voor het verstoren van broedende vogels wordt door LNV geen ontheffing veleend. Verstoring dient derhalve voorkomen te worden door te werken buiten het broedseizoen. De kans op aanvaring van lokaal broedende vogels met de rotorbladen van de windturbines is gering, gezien het feit dat de meeste broedvogels dagactief zijn en derhalve de turbines op zicht kunnen mijden. Uit een analyse van Bureau Waardenburg blijkt tevens dat er slechts een geringe kans is op aanvaringsslachtoffers onder trekvogels. Een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet ten aanzien van (broed)vogels is dan ook niet noodzakelijk.

Pagina 11 van 12

Literatuur

6

Literatuur



Bergmans, W., A. Zuiderwijk, 1986, Atlas van de Nederlandse Amfibieën en Reptielen en hun Bedreiging. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische vereniging, Hoogwoud; Nederlandse vereniging voor Herpetologie en Terrariumkunde “Lacerta”.



Broekhuizen, S., B. Hoekstra., V. van Laar, C. Smeenk, J.B.M. Thissen 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse natuurhistorische vereniging, Utrecht.



SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis.



Prinsen, H.A.M. et. Al, 2006. Risicoanalyse van effecten op vogels van windturbines bij Coevorden; analyse van bestaande gegevens en aanvullend veldonderzoek met radar. Bureau waardenburg, rapportnummer 06-042.



http://www.ravon.nl



http://www.sovon.nl



http://www.vogelbescherming.nl



http://www.natuurloket.nl



http://www.waarneming.nl



http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/



http://www.minlnv.nl

Pagina 12 van 12

BIJLAGE 

Onderwerp: Bestemmingsplan De Heege‐West/De Mars (windturbines)  kenmerk (holmesnr): 30066    Aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden,  ter attentie van de heer Kranenberg.    Op 14 april 2010 heb ik uw verzoek ontvangen om advies op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit  ruimtelijke  ordening  over  het  voorontwerpbestemmingsplan  “De  Heege‐West/De  Mars  (windturbines)”.   In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van  VROM  aangegeven  over  welke  nationale  belangen  uit  de  Realisatieparagraaf  Nationaal  Ruimtelijk  Beleid  (RNRB,  TK  2007‐2008,  31500  nr.  1)  gemeenten  altijd  overleg  moeten  voeren  met  het  Rijk.  Gemeenten verzoeken zelf de afzonderlijke rijksdiensten om advies. De VROM‐Inspectie coördineert  de rijksreactie over voorontwerpbestemmingsplannen, ‐projectbesluiten en ‐structuurvisies.  Het  bovengenoemde  plan  geeft  de  betrokken  rijksdiensten  geen  aanleiding  tot  het  maken  van  opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de RNRB.    de directeur‐inspecteur regio Noord,    in opdracht,  Vibeke van der Bijl  senior‐inspectiemedewerker          

Provinciehuis Westerbrink i, Assen Postadres Postbus 122, 9400 AC Assen www.drenthe.nl

T (0592)365555 F (0592) 36 57 77

provincieDrenthe

Aan: het college van burgemeester en wethouders van Coevorden Postbus2 7740 AA COEVORDEN

'l-Mi'IHIi1 ''il1

Assen, 28 april 2010 Ons kenmerk 17/RO/2010005776 Behandeld door de heer W.F.R. Feenstra (0592) 365727 Onderwerp: Advies over het voorontwerp-Bestemmingsplan De Heege-west/ De Mars (windturbines)

Geacht college, Per mail van 14 april 2010 hebt u ons college om een reactie gevraagd over voor het het voorontwerp-Bestemmingsplan De Heege-west/De Mars (windturbines) om twee windturbines mogelijk te maken. Provinciaal belang Op basis van de provinciale notitie Invoering nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) hebben wij vastgesteld dat de volgende ruimtelijke relevante aspecten van provinciaal belang zijn. Kernenontwikkeling (bouwen aan de randen van de kernen) Grondstoffen en medegebruik landelijk gebied (hoge bouwwerken, windturbines, hoge zendmasten, radiotelescopen en antennemasten) Advies Wij hebben het bestemmingsplan op bovengenoemde onderdelen beoordeeld aan de hand van het Provinciaal omgevingsplan (POPII). Algemeen In onze afweging hebben wij zowel gekeken naar de verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, lid 1, van de WRO voor de bouw van windturbines van het Ministerie van Defensie bij brief van 14 juli 2006, kenmerk 28/5.8/2006006947, als ons advies over de in de nabijheid gelegen windturbine, gelegen aan de Vosmatenweg 4, van PG/IAMS.

In deze beoordeling zijn de essentiële aspecten meegenomen, zoals de natuurwaarden, flora en fauna (met name ten aanzien van vogels), veiligheidsaspecten, geluid- en schaduwwerking en de overgang naar het landelijk gebied.Ook is de afweging van de hoogte van de windturbines in relatie tot het landschap bij de voorgaande procedures meegenomen. Uit de onderzoeken is gebleken dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Kernenontwikkeling (bouwen aan de randen van de kernen) Hierbij zijn de locatiekeuzes van de hoge windturbines in relatie tot het landelijk gebied relevant. Voor de afweging hiervan kan worden verwezen naar het onder Algemeen gestelde in deze brief. Grondstoffen en medegebruik landelijk gebied (hoge bouwwerken, windturbines, hoge zendmasten, radiotelescopen en antennemasten) Op grond van de nationale BLOW-afspraak dient Drenthe tot 2011 15 MW aan windenergie te leveren. Vooralsnog is het Ministerie van Defensie bezig met de voorbereiding van drie turbines en een vierde wordt voorbereid door de firma PG/IAMS, van elk circa 3 MW. De in het bestemmingsplan beoogde vijfde en zesde windturbine vullen hiermee de provinciale taak van de afgesproken 15 MW in. Met andere woorden de ontwikkeling van de genoemde windturbines voldoet aan het provinciaal windenergiebeleid. De provincie kan zich goed vinden in de plaatskeuze in de nabijheid van de al eerder in afweging genomen nog op te richten vier windturbines. Er is dan ook geen bezwaar tegen het oprichten van de windturbines. Indien het plan overeenkomstig dit voorontwerp in procedure wordt gebracht, mag u ervan uitgaan dat gedeputeerde staten geen reden zal zien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure. Hiermee is, voor wat betreft de provinciale diensten, voldaan aan het vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Hoogachtend, gedeputeerde staten van Drenthe, namens deze,

P.J. van Eijk, manager Ruimtelijke Ontwikkeling a.i. Bijlage(n):ab/coll.

BIJLAGE 

NOTITIE ZIENSWIJZEN    In  het  kader  van  de  ter  inzage  ligging  van  ontwerpbestemmingsplan  De  Heege‐West  /  De  Mars  (windturbines) met ingang van 17 juni 2010 tot en met 28 juli 2010 gedurende zes weken – is een  tweetal  zienswijzen  ingediend.  Hieronder  wordt  ingegaan  op  de  ingediende  zienswijzen  en  het  gemeentelijke standpunt hierop.    

1. Zienswijzen van de bewoners van Vuurdoorn 6 te Coevorden       1.1 zienswijze aantasting van het landschappelijk karakter.  “Volgens het bouwplan hebben de windturbines een maximale hoogte van 150 meter dit is hoger als  de  Utrechtse  Dom.  Zij  zullen  de  hele  omgeving  overheersen  en  de  horizon  vervuilen.  U  wilt  ze  zelf  ook niet in uw achtertuin waarom dan wel, in die van uw inwoners”.    Standpunt gemeente  Het  omliggende  landschap  kent  reeds  een  aanzienlijke  verstoring  van  het  landschap  door  de   bedrijven  op  het  bedrijvenpark  Europark.  Aan  de  hand  van  visualisatie  kan  geconcludeerd  worden   dat de bouw van de twee windturbines niet tot een extra verstoring van het landschap rondom het  plangebied  leidt.  Het  grootschalige  en  dynamische  karakter  van  het  landschap  maakt  de  plaatsing  van  twee  windturbines  met  een  ashoogte  van  maximaal  105  meter  mogelijk,  zonder  dat  daardoor  een waardevol landschap wordt aangetast. De slanke mast en wieken en de grote afstand tussen de  turbines  zorgen  ervoor  dat  de  (beleving  van)  openheid  in  het  landschap  niet  verloren  gaat.  De  windturbines  voegen  een  passend  nieuw  element  toe  aan  het  rationele  hoogdynamische  landschap.Naast de windturbines op het terrein van de Bentheimereisen Bahn AG en Nijhof Wassink  B.V.  gaat  het  ministerie  van  Defensie  drie  windturbines  plaatsen  en  gaat  IAMS  één  windturbine  plaatsen.  Hiervoor  zijn  planologische  procedures  afgerond  en  is  een  bouwvergunning  verleend.  De  turbines  van  KWind  zullen  wat  betreft  locatie  en  de  uiterlijke  verschijningsvorm  aansluiten  bij  het  windpark van Defensie en de windturbine van IAMS.  Het plan betreft ook een bundeling van windturbines conform de Nota Ruimte van het Ministerie van  VROM.  In  het  Provinciaal  Omgevingsplan  II  (POP  II)  van  de  provincie  Drenthe  is  het  provinciale  windenergiebeleid vastgelegd. Het Drentse beleid voor windenergie is gestoeld op het besef dat een  enkele windturbine verhoudingsgewijs een groot effect heeft op een wijde omgeving. Masten van 80  meter of hoger beïnvloeden het landschapbeeld ingrijpend. Daarom wenst de provincie dat turbines  gegroepeerd worden in een windpark van 15 MW of meer. Voor de locatie van een dergelijk windpark  geldt  een  afweging  van  landschappelijke,  cultuurhistorische  en  natuurwaarden  en  milieuvoorwaarden.  De  provincie  Drenthe  heeft  in  POP  II  locatie  Europark  in  Coevorden  als  enige  windenergielocatie  binnen  de  provincie.  De  windturbines  van  Defensie,  IAMS  en  KWind  maken  een  windpark  dat  gezamenlijk  voldoet  aan  de  provinciale  doelstelling  om  een  windpark  van  15  MW  of  meer  te  realiseren.  De  ontwikkeling  van  de  windturbines  op  Europark  past  binnen  het  rationele,  dynamische,  grootschalige  industriële  en  agrarische  landschap  van  de  locatie,  waar  functie  en  drijfseconomische  overwegingen  dominant  zijn.  De  locatie  is  de  meest  aangewezen  plek  binnen  de  gemeente Coevorden en de provincie Drenthe voor een windturbinepark.    1.2 zienswijze geluidsoverlast   “De  locaties  van  de  turbines  zijn  van  dien  aard  dat  er  een  maximale  geluidoverlast  ontstaat  en  samen met het vrachtverkeer geeft dit  veel overlast, zodat onze rust is verdwenen.  Uit een eerder  onderzoek  van  de  RU.  Groningen  blijkt  dat  het  geluid  dat  de  windturbines  geproduceerd  mogelijk  schadelijker  is  dan  tot  nu  toe  is  verondersteld  Gezondheidsproblemen,  in  het  bijzonder  slaapstoornissen,  epilepsie,  depressie  en  psychische  klachten  worden  steeds  vaker  in  verband  gebracht  met  het  wonen  in  de  nabijheid  van  windturbines.  Er  zijn  bij  VROM  nieuwe  normen  in  de  maak ten opzichte van de bebouwing”. 

1

  Standpunt gemeente  Bij  de  Gemeente  Coevorden  en  de  VNG  zijn  geen  erkende  wetenschappelijke  onderzoeken  bekend  waarin wordt aangetoond dat windturbines gezondheidsproblemen veroorzaken. De geluidsbelasting  is  getoetst  aan  de  geldende  regelgeving.  Bekend  is  dat  windturbines  geluidsoverlast  of  slagschaduwoverlast kunnen veroorzaken.   Geluid  veroorzaakt  door  windturbines  mag  geen  ontoelaatbare  hinder  veroorzaken.  Daarvoor  zijn  normen opgesteld, waarbij onder voorwaarden de zogenaamde WindNormCurve (WNC) kan worden  toegepast. De voorwaarden zijn beschreven in het “Activiteitenbesluit” (Wet Milieubeheer). De WNC  doet  recht  aan  het  feit  dat  de  geluidsproductie  van  windturbines  toeneemt  met  toenemende  windsnelheid,  terwijl  tegelijkertijd  het  achtergrondgeluid  ook  toeneemt.  Ten  behoeve  van  de  planontwikkeling  is  akoestisch  onderzoek  verricht  naar  de  geluidbelasting  van  de  windturbines.  Het  langtijdgemiddelde  geluidniveau  vanwege  het  windpark  mag  ter  plaatse  van  geluidgevoelige  bestemmingen van derden de waarden van de WNC40 curve (artikel 3.15 van het Activiteitenbesluit)  niet overschrijden. De hoogte van deze norm is afhankelijk van de windsnelheid en bedraagt 41 dB(A)  bij lage windsnelheden en loopt op via 43 dB(A) bij een windsnelheid van 7 m/s tot 50 dB(A) bij een  windsnelheid  van  12  m/s.  In  dit  onderzoek  is  het  optredende  nachtelijke  beoordelingsniveau  ter  plaatse  van  de  hoogstbelaste  woning  vergeleken  met  de  WNC40  normcurve.  Hieruit  blijkt  dat  de  optredende  geluidniveaus  bij  alle  windsnelheden  voldoen  aan  de  in  het  Activiteitenbesluit  gestelde  eisen.    1.3 zienswijze overlast slagschaduw  “De  schaduw  van  de  draaiende  bladen  "die  op  bepaalde  plaatsen  en  onder  bepaalde  omstandigheden  op  de  ramen  van  een  vertrek  van  onze  woning  en  op  ons  terras  een  hinderlijke  wisseling  van  lichtsterkte  veroorzaken".  Ook  wordt  vastgesteld  dat  dit  in  sommige  gevallen  zelfs  lichamelijk invloed kan hebben, maar dat de passeerfrequentie van de geplande turbines ruim onder  de  hinder  grens  liggen,  wanneer  die  grens  wordt  overschreden  zal  de  turbine  moeten  worden  stilgezet  als  er  meer  als  20  minuten  slagschaduw  is.  Bij  minder  als  20  minuten  is  er  ook schade  en  overlast dan zal dat bij de gemeente verhaalbaar zijn”.    Standpunt Gemeente  Draaiende  bladen  van  een  windturbine  kunnen  een  wisselende  schaduw  of  reflectie  veroorzaken;  onder  bepaalde  omstandigheden  kan  dit  als  een  hinderlijke  flikkering  worden  ervaren.  Uit  diverse  onderzoeken is gebleken dat dit in het bijzonder hinderlijk is bij flikkeringen met een snelheid van 2,5  tot  14  maal  per  seconde.  Deze  schaduwhinder  wordt  beperkt  door  de  sensor  die  slagschaduw  berekent. Door de sensor wordt gemeten of de zon schijnt, en door de computer wordt berekend hoe  lang de slagschaduw is en of deze over naburige gebouwen gaat. Op hinderlijke momenten wordt de  turbine stilgezet. In het Activiteitenbesluit worden richtlijnen gegeven over de aanvaardbaarheid van  slagschaduwhinder.  Het  Activiteitenbesluit  verwijst  naar  de  Ministeriële  regeling  van  9  november  2009  waarin  voorwaarden  worden  gesteld  met  betrekking  tot  slagschaduw.  Ten  behoeve  van  de  planontwikkeling  is  onderzoek  verricht  naar  slagschaduw  als  gevolg  van  de  voorgestelde  windturbines. Daarbij zijn de voorwaarden in de ministeriële regelingals volgt geïnterpreteerd:  • bij de beoordeling worden alleen woningen van derden betrokken;  • de eventuele schaduw van turbines op een grotere afstand dan twaalf maal de rotordiameter  wordt verwaarloosd, in dit geval op een afstand groter dan 1.080 meter;  • schaduw  bij  een  zonnestand  lager  dan  vijf  graden  wordt  als  niet  hinderlijk  beoordeeld.  Bij  zonsopkomst en zonsondergang is het licht vrij diffuus en wordt de turbine vaak aan het zicht  onttrokken door gebouwen en begroeiing;  • bij  een  windpark  worden  de  schaduwduren  en  schaduwdagen  van  afzonderlijke  turbines  opgeteld voor zover de schaduwen niet overlappen; 

2



er is geen stilstandvoorziening nodig als de gemiddelde duur van hinderlijke schaduw minder  is dan zes uur per jaar. Dit is een strengere beoordeling dan volgens het Activiteitenbesluit.  

  Van de twee turbines zijn de cumulatieve schaduwuren in het omliggende gebied berekend. Tevens is  de  verwachte  jaarlijkse  hinderduur  bij  vier  relevante  woningen  van  derden  berekend.  Uit  deze  berekeningen blijkt dat de norm van de jaarlijkse hinderduur bij de woonboten wordt overschreden.  Bij  alle  andere  woningen  van  derden  is  de  jaarlijkse  hinderduur  minder  en  wordt  voldaan  aan  de  norm. Om de hinderduur te beperken worden beide windturbines in het plangebied voorzien van een  automatische  stilstandregeling  die  de  rotor  stopt  als  er  slagschaduw  optreedt  bij  een  aantal  woningen.  In  de  turbinebesturing  worden  hiervoor  blokken  van  dagen  en  tijden  met  potentiële  schaduw geprogrammeerd. De totale stilstandduur kan met een zonneschijnsensor beperkt worden.  Bij  de  berekening  van  de  verwachte  stilstand  is  daar  rekening  mee  gehouden.  Met  deze  maatregel  wordt overschrijding van de norm voorkomen.    1.4 zienswijze gezondheids‐ en veiligheids risico  “Volgens  een  recent  Brits  onderzoek  bestaat  er  verband  tussen  overlast  veroorzaakt  door  windturbines  en  gezondheids  klachten  van  omwonenden.  De  woningen  zouden  niet  dichter  bij  de  windturbines mogen staan dan 2400 meter aldus dit onderzoek”.    Standpunt gemeente  Aangehaalde  onderzoek  handelt  over  de  invloed  van  geluid  veroorzaakt  door  windturbines  op  de  gezondheid van omwonenden. Verondersteld wordt dat de gezondheidsklachten worden veroorzaakt  door  geluidsoverlast  en/  of  slagschaduw.  Zoals  uit  het  akoestisch  onderzoek  is  gebleken  zullen  de  optredende  geluidniveaus  bij  alle  windsnelheden  voldoen  aan  de  in  het  activiteitenbesluit  gestelde  eisen. Om de hinderduur van de  slagschaduw voldoende te beperken worden  beide windturbines in  het plangebied voorzien van een automatische stilstandregeling die de rotor stopt als er slagschaduw  optreedt bij een aantal woningen (zie ook zienswijzen 1.2 en 1.3).    1.5 zienswijze planschade en daling belastinginkomsten  “De  kosten  van  de  windturbines  van  Heege  West/  De  Mars  zullen  voor  een  deel  bestaan  uit  planschade en vergoedingen waarop omwonende aanspraak zullen gaan maken. Wij maken hier bij  deze gebruik van”.    Standpunt Gemeente  Planschade is de vermogensschade (waardevermindering van onroerende zaken) of inkomensschade  die ontstaat na een planologische wijziging. De vermogens‐ of inkomensschade wordt bepaald door  de maximale invulling van de oude planologie en de maximale invulling van de nieuwe planologie te  vergelijken. Na deze vergelijking kan bepaald worden of er per saldo sprake is van een planologische  verslechtering. Aan de hand van criteria uit de jurisprudentie bepaalt een onafhankelijke deskundige  de  waardevermindering  of  de  geleden  inkomensschade  als  gevolg  van  de  planologische  situatie.  Planschade  kan  worden  verhaald  op  de  initiatiefnemer  op  grond  van  artikel  6.1  Wet  ruimtelijke  ordening. Ingevolge dit artikel kennen Burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een  inkomensderving  of  een  vermindering  van  de  waarde  van  een  onroerende  zaak  schade  lijdt  of  zal  lijden  van  een  bestemmingsplanherziening,  op  aanvraag  een  tegemoetkoming  toe,  voor  zover  de  schade  redelijkerwijs  niet  voor  rekening  van  de  aanvrager  van  de  tegemoetkoming  in  de  schade  behoort  te  blijven  en  voor  zover  de  tegemoetkoming  niet  voldoende  anderszins  is  verzekerd.  Een  verzoek  om  tegemoetkoming  kan  worden  ingediend  bij  burgemeester  en  wethouders  nadat  het  bestemmingsplan onherroepelijk is.       

3

2. Zienswijze ministerie van Defensie, Bedrijfsgroep Vastgoed te Zwolle    2.1 Zienswijze financiële opbrengstvermindering  “De  zienswijze  betreft  het  feit  dat  bij  de  ontwikkeling  van  dit  plan  van  initiatiefnemer  K‐Wind  onvoldoende  rekening  is  gehouden  met  de  mogelijke  negatieve  effecten  van  dit  plan  op  het  windturbineproject van het Ministerie van Defensie op het nabijgelegen militaire magazijnencomplex  Coevorden,  waarvoor  het  College  van  Burgemeester  en  Wethouders  op  17  september  2009  bouwvergunning heeft verleend.  Het bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van twee windturbines, waarvan er een (locatie A) is  gesitueerd  op  het  terrein  van  Nijhof‐Wassink  op  slechts  300  meter  afstand  van  een  van  de  door  Defensie  te  bouwen  windturbines.  In  paragraaf  3.3  van  de  Toelichting  van  het  Bestemmingsplan  wordt  weliswaar  gesteld  dat  de  locatie  van  de  zuidelijke  windturbine,  die  in  het  bestemmingsplan  mogelijk  wordt  gemaakt,  is  afgestemd  op  de  locatie  van  de  windturbines  van  het  Ministerie  van  Defensie.  In  het  bestemmingsplan  is  echter  niet  ingegaan  op  het  mogelijke  rendementsverlies  dat  het  project  van  K‐Wind  zal  hebben  op  met  name  de  meest  noordelijke  windturbine  van  het  Ministerie van Defensie. Ter voorkoming van negatieve onderlinge beïnvloeding wordt doorgaans als  vuistregel gehanteerd,dat twee windturbines op een minimale afstand van 5 maal de rotordiameter  dienen  te  worden  gesitueerd.  Blijkens  het  gestelde  in  paragraaf  3.2  van  de  toelichting  zullen  de  windturbines van KWind een rotordiameter hebben van circa 90 meter. Dit betekent dat in principe  een afstand van 450 meter ten opzichte van de windturbine van Defensie aangehouden zou dienen  te worden.  In het onderhavige geval wordt hier dus in grote  mate van afgeweken. Nu  zijn er in  de  praktijk uiteraard wel omstandigheden denkbaar, waarin na een afweging van belangen en in goed  overleg  over  de  (financiële)  compensatie  van  negatieve  effecten,  wordt  afgeweken  van  bovengenoemde  vuistregel.  Ook  voor  het  eigen  windturbine‐project  van  Defensie  was  het  onvermijdelijk dat enig eigen rendementsverlies als gevolg van een niet optimale onderlinge afstand  van  de  turbines  (350  meter)  ingecalculeerd  moest  worden  in  het  project.  In  het  geval  van  de  windturbine  van  K‐Wind  is  de  onderlinge  afstand  dus  nog  geringer.  Uit  een  door  de  KEMA  uitgevoerde berekening is gebleken dat door de plaatsing van deze turbine de energieopbrengst van  de  turbine  van  Defensie  met  1,2%  zal  verminderen.  Omgerekend  naar  de  huidige  energieprijzen  betekent  dat  een  financiële  opbrengstvermindering  van  circa  20.000  euro  per  jaar.  Uitgaande  van  een levensduurverwachting van 20 jaar is het totale verlies aan opbrengst circa 400.000 Euro. Naar  mijn oordeel is het dan ook nodig om de zuidelijke windmolen van het project van K‐Wind (locatie A)  in noordelijke richting te verplaatsen. Ruimtelijk gezien lijken daar voldoendemogelijkheden voor te  zijn. In principe is dat al mogelijk op het terrein van Nijhof Wassink, maar zeker op het ten noorden  daarvan gelegen perceel ten oosten van de containerhaven”    Standpunt Gemeente   De  gemeente  komt  tot  het  oordeel  dat  de  door  Defensie  ingebrachte  zienswijze  geen  betrekking  hebben op aspecten die de Wet ruimtelijke ordening beoogt te dienen. Het betreft geen ruimtelijke  bezwaren. Het vooroverleg voor de windturbines van Defensie en KWind loopt al vanaf 2006. KWind  heeft  grondig  onderzocht  of  de  turbine  bij  Nijhof  Wassink  was  teverplaatsen  in  noordelijke  en/  of  westelijke richting. Vergroten van de afstand is (gezien de overheersende windrichting) voor KWind  van  nog  groter  financieel  belang  dan  voor  Defensie.  De  windturbine  blijkt  verder  in  noordelijke  richting  op  het  terrein  van  Nijhof  Wassink  niet  inpasbaar  te  zijn  en  evenmin  in  westelijk  richting  (vanwege de afstand tot de woonboten). Het financiële argument van Defensie is geen reden om een  aanvullend verplaatsingsonderzoek van KWind te eisen.  Wat  betreft  het  rendementverlies  van  de  windturbine  van  Defensie  staat  het  Defensie  vrij  om  een  verzoek tot planschade in te dienen bij een onherroepelijk geworden bestemmingsplan. In de door  KWind  ondertekende  planschadeovereenkomst  wordt  het  risico  van  inkomstenderving  die  uit  deze  bestemmingsplanherziening kan voortvloeien bij de aanvrager gelegd. 

4

Gemeente Coevorden Afd. Publiekservice team bouw en milieu '...... T.a.v. het College van B en W en de Gemeenteraad, ; ; r: Postbus 2 I 7740 AA Coevorden

1 6 JUL 2013

Bezwaarmaker.

Coevorden, 15 juli 2010. Bezwaar tegen: BESTEMMINGSPLAN DE HEEGE -WEST / DE MARS (WINDTURBINES)

Geacht College en raadsleden. Dit zijn de punten die wij in willen brengen: 1 Aantasting van het landschappelijk karakter. Volgens het bouwplan hebben de windturbines een maximale hoogte van 150 meter dit is hoger als de Utrechtse Dom. Zij zullen de hele omgeving overheersen en de horizon vervuilen. U wilt ze zelf ook niet in uw achtertuin waarom dan wel, in die van uw inwoners. 2 Geluidsoverlast De locaties van de turbines zijn van dien aard dat er een maximale geluidoverlast ontstaat en samen met het vrachtverkeer geeft dit veel overlast, zodat onze rust is verdwenen. Uit een eerder onderzoek Van de RU. Groningen blijkt dat het geluid dat de windturbines geproduceerd mogelijk schadelijker is dan tot nu toe is verondersteld gezondheidsproblemen, in het bijzonder slaapstoornissen, epilepsie, depressie en psychische klachten worden steeds vaker in verband gebracht met het wonen in de nabijheid van windturbines. Er zijn bij VROM nieuwe normen in de maak ten opzichte van de bebouwing wordt deze nieuwe normen meegenomen door de gemeente. 3 Overlast slagschaduw: De schaduw van de draaiende bladen "die op bepaalde plaatsen en onder bepaalde omstandigheden op de ramen van een vertrek van onze woning en op ons terras een hinderlijke wisseling van lichtsterkte veroorzaken". Ook wordt vastgesteld dat dit

in sommige gevallen zelfs lichamelijk invloed kan hebben, maar dat de passeerfrequentie van de geplande turbines ruim onder de hinder grens liggen, wanneer die grens wordt overschreden zal de turbine moeten worden stilgezet als er meer als 20 minuten slagschaduw is. Bij minder als 20 minuten is er ook schade en overlast dan zal dat bij de gemeente verhaalbaar zijn. 4 Gezondheids- en veiligheids risico: Volgens een recent Brits onderzoek bestaat er verband tussen overlast veroorzaakt door windturbines en gezondheids klachten van omwonenden. De woningen zouden niet dichter bij de windturbines mogen staan dan 2400 meter aldus dit onderzoek. (wind turbines, Noise and Health, Dr Amanda Hary M.B.CH,B.P.G.Dip E.N.T. Febr.2007 Zie: www.nkpw.nl/images/stories/Wind%20turb20%heath%202007%20A%20Harrv.pdf 5 Planschade en daling belastinginkomsten: De kosten van de windturbines van HEEGE WEST / DE MARS zullen voor een deel bestaan uit planschade en vergoedingen waarop omwonende aanspraak zullen gaan maken. Wij maken hier bij deze gebruik van. Er bestaat uitgebreide jurisprudentie ter zake van waarde vermindering van woningen in de nabijheid van windturbines. In het algemeen beschouwt men de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden onder nr. BK74/02 WOZ 2003 die een waardevermindering van 30 % vaststelde wegens aanleg van een windmolen op 2,5 km afstand als maatgevend. Bijlagen: Telegraaf 30 augustus 2005 Dagblad van het Noorden 1 febr. 2008

Bezwaarmaker:

Commando Dienstencentra Ministerie van Defensie

> Retouradres Postbus 40184 8004 DD Zwolle Bedrijfsgroep Vastgoed Ruimtelijke Ordening en Milieu

Aan de Gemeenteraad van Coevorden Postbus 2 7740 AA COEVORDEN

l!1

ö-

Aan

Datum Betreft

14 juli 2010 Zienswijze Ontwerp-bestemmingsplan De Heege-West/De Mars (windturbines) Zaakcode 10/9-2-12-2

1 5 JUL

^

Dr. Stolteweg 40, Zwolle MPC 35 H Postbus 40184 8004 DD Zwolle Nederland www.vastgoeddefensie.nl Contactpersoon Drs. M.H. Mudde adviseur ROM T +31 (0)38 45 72 401 MDTN *06 126 401 M +31 (0)6-53 36 20 85 F +31 (0)38 45 72 399 [email protected] Onze referentie 2010010422 Bij beantwoording datum, onze referentie en betreft vermelden.

ZIENSWIJZE Ondergetekende, Kolonel D.G. Stallinga, Eerstaanwezend Ingenieur Directeur Directie Noord van de Dienst Vastgoed Defensie, ten deze handelende namens de Staatssecretaris van Defensie, maakt hierbij zijn zienswijze kenbaar betreffende het ontwerpbestemmingsplan "De Heege-West/De Mars (windturbines)" zoals dat van 17 tot en met 28 juli 2010 ter inzage is gelegd. Mijn zienswijze betreft het feit dat bij de ontwikkeling van dit plan van initiatiefnemer K-Wind onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijke negatieve effecten van dit plan op het windturbineproject van het Ministerie van Defensie op het nabijgelegen militaire magazijnencomplex Coevorden, waarvoor het College van Burgemeester en Wethouders op 17 september 2009 bouwvergunning heeft verleend. Het bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van twee windturbines, waarvan er een (locatie A) is gesitueerd op het terrein van Nijhof-Wassink op slechts 300 meter afstand van een van de door Defensie te bouwen windturbines. In paragraaf 3.3 van de Toelichting van het bestemmingsplan wordt weliswaar gesteld dat de locatie van de zuidelijke windturbine, die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is afgestemd op de locatie van de windturbines van het Ministerie van Defensie. In het bestemmingsplan is echter niet ingegaan op het mogelijke rendementsverlies dat het project van K-Wind zal hebben op met name de meest noordelijke windturbine van het Ministerie van Defensie. Ter voorkoming van negatieve onderlinge beïnvloeding wordt doorgaans als vuistregel gehanteerd, dat twee windturbines op een minimale afstand van 5 maal de rotordiameter dienen te worden gesitueerd. Blijkens het gestelde in paragraaf 3.2 van de toelichting zullen de windturbines van KWind een rotordiameter hebben van circa 90 meter. Dit betekent dat in principe een afstand van 450 meter ten opzichte van de windturbine van Defensie aangehouden zou dienen te worden. In het onderhavige geval wordt hier dus in grote mate van afgeweken.

Pagina 1 van 2

Nu zijn er in de praktijk uiteraard wel omstandigheden denkbaar, waarin na een afweging van belangen en in goed overleg over de (financiële) compensatie van negatieve effecten, wordt afgeweken van bovengenoemde vuistregel. Ook voor het eigen windturbineproject van Defensie was het onvermijdelijk dat enig eigen rendementsverlies als gevolg van een niet optimale onderlinge afstand van de turbines (350 meter) ingecalculeerd moest worden in het project. In het geval van de windturbine van K-Wind is de onderlinge afstand dus nog geringer. Uit een door de KEMA uitgevoerde berekening is gebleken dat door de plaatsing van deze turbine de energieopbrengst van de turbine van Defensie met 1,2% zal verminderen. Omgerekend naar de huidige energieprijzen betekent dat een financiële opbrengstvermindering van circa 20.000 euro per jaar. Uitgaande van een levensduurverwachting van 20 jaar is het totale verlies aan opbrengst circa 400.000 Euro. Naar mijn oordeel is het dan ook nodig om de zuidelijke windmolen van het project van K-Wind (locatie A) in noordelijke richting te verplaatsen. Ruimtelijk gezien lijken daar voldoende mogelijkheden voor te zijn. In principe is dat al mogelijk op het terrein van Nijhof-Wassink, maar zeker op het ten noorden daarvan gelegen perceel ten oosten van de containerhaven. Ik verzoek u te bepalen dat het bestemmingsplan zodanig wordt aangepast dat het rendementsverlies voor het windturbinepark Coevorden substantieel wordt beperkt. Hoogachtend, de Staatssecretaris van Defensie, voor deze: de Eerstaanwezend Jirgenieur Directeur Directie Noord, ^

Stallinga Kolonel

Pagina 2 van 2

GEMEENTE COEVORDEN 094833 / 21-10-10 BESTEMMINGSPLAN DE HEEGE-WEST / DE MARS (WINDTURBINES) REGELS INHOUDSOPGAVE

blz

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS Artikel 1: Begrippen Artikel 2: Wijze van meten

1 1 3

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS Artikel 3: Bedrijf - Categorie B Artikel 4: Bedrijf - Categorie M

4 4 6

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS Artikel 5: Anti-dubbeltelregel Artikel 6: Algemene gebruiksregels Artikel 7: Algemene aanduidingsregels Artikel 8: Algemene afwijkingsregels Artikel 9: Overige regels

8 8 9 10 11 12

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS Artikel 10: Overgangsrecht Artikel 11: Slotregel

13 13 14

BIJLAGE Bijlage 1

Staat van bedrijfsactiviteiten

094833

blz 1

HOOFDSTUK 1 Artikel 1:

INLEIDENDE REGELS

Begrippen

1. plan: het Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines) van de gemeente Coevorden; 2. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0109.200BP00002-0003 met de bijbehorende regels en bijlage; 3. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 4. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 5. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 6. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak; 7. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 8. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; 9. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 10. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; 11. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 2

094833

12. kampeermiddel: een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd op opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is vereist; 13. milieusituatie: de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin, die wordt bepaald door de mate van de scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling. Onderdeel van de afweging van het begrip 'milieusituatie' zal ook de bodembescherming zijn; 14. peil: a. bij ligging aan een weg: de kruin van de weg; b. bij ligging aan een anderszins verhard terrein: de bovenkant van dat terrein; c. bij ligging anders dan een weg of verhard terrein: het maaiveld; 15. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding; 16. seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar; 17. windturbine: een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

094833

Artikel 2:

blz 3

Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 1. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 2. de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken) as van de windturbine.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 4

094833

HOOFDSTUK 2 Artikel 3: 3.1.

BESTEMMINGSREGELS

Bedrijf - Categorie B

Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Categorie B' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. industriële en ambachtelijke bedrijven, opslag- en handelsbedrijven, met uitzondering van detailhandelsbedrijven, voor zover deze bedrijven niet vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer; b. industriële en ambachtelijke bedrijven, opslag- en handelsbedrijven, met uitzondering van detailhandelsbedrijven, voorzover deze bedrijven genoemd zijn in bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4; c. inrichtingen en installaties voor doeleinden van openbaar nut; d. kavelontsluitingswegen, spoorwegen, leidingstroken en afschermende voorzieningen; e. bergingen van oppervlaktewater; f. een windturbine, ter plaatse van de aanduiding "windturbine". 3.2.

Bouwregels

3.2.1. Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde windturbines, gelden de volgende regels: a. als gebouw mogen uitsluitend transformatorhuisjes bij windturbines worden gebouwd; b. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "windturbines" worden gebouwd; c. de oppervlakte van de gebouwen zal ten hoogste 8 m² bedragen; d. de bouwhoogte van de gebouwen zal ten hoogste 2,50 m bedragen. 3.2.2. Windturbines Voor het bouwen van windturbines geldt de volgende regel: a. een windturbine mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'windturbine'; b. de bouwhoogte van een windturbine zal ten hoogste 105,00 m bedragen. 3.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet bedoeld windturbines, gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 15,00 m bedragen.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

094833

3.3.

blz 5

Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, kan met omgevingsvergunning worden afgweken van:  het bepaalde in lid 3.2.3 sub b in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet bedoeld windturbines, wordt verhoogd tot ten hoogste 20,00 m. 3.4.

Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:  het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4. 3.5.

Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van: a. het bepaalde in lid 3.4 in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4, mits: 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 4, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 6

094833

Artikel 4: 4.1.

Bedrijf - Categorie M

Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Categorie M' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. opslag- en onderhoudscomplex ten behoeve van militaire materieel en munitie; b. laad-, los-, op- en overslagbedrijven, voorzover deze bedrijven wat betreft geur, stof, gevaar en geluid zijn in te schalen in categorie 1 tot en met 4 van bijlage 1; c. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van risicogevoelige bouwwerken en objecten, ter plaatse van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone - munitie”; d. een windturbine, ter plaatse van de aanduiding "windturbine"; met daaraan ondergeschikt: e. waterpartijen; f. parkeerterreinen; g. groenvoorzieningen; h. wegen; met de daarbijbehorende: i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 4.2.

Bouwregels

4.2.1. Gebouwen Voor het bouwen van gebouwen, niet bedoeld windturbines, gelden de volgende regels: a. het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak zal ten hoogste 25 % bedragen; b. de bouwhoogte van de gebouwen zal ten hoogste 10,00 m bedragen; c. in afwijking van het bepaalde in sub a en b gelden voor het bouwen van transformatorhuisjes bij windturbines de volgende regels: 1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "windturbines" worden gebouwd; 2. de oppervlakte van de gebouwen zal ten hoogste 8 m² bedragen; 3. de bouwhoogte van de gebouwen zal ten hoogste 2,50 m bedragen. 4.2.2. Windturbines Voor het bouwen van windturbines geldt de volgende regel: a. een windturbine mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'windturbine'; b. de bouwhoogte van een windturbine zal ten hoogste 105,00 m bedragen.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

094833

blz 7

4.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet bedoeld windturbines, gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 12,00 m bedragen. 4.3.

Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van: a. het bepaalde in lid 4.2.2 sub b in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet bedoeld windturbines, wordt verhoogd tot ten hoogste 15,00 m; b. het bepaalde in lid 4.2.2 sub b in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet bedoeld windturbines, ten behoeve van voorzieningen voor telecommunicatie wordt verhoogd tot ten hoogste 40,00 m. 4.4.

Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de opslag van munitie en naar de aard daarmee vergelijkbare explosieven met uitzondering van munitie voor bewakingsdoeleinden; b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de opslag en/of bewerking van nucleaire, bacteriologische en chemische wapens, onderdelen van deze wapen daaronder begrepen; c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4. 4.5.

Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van: a. het bepaalde in lid 4.4 sub c in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 tot en met 4, mits: 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 4, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 8

094833

HOOFDSTUK 3 Artikel 5:

ALGEMENE REGELS

Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

094833

Artikel 6:

blz 9

Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen; b. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil; c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting; d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 10

094833

Artikel 7: 7.1.

Algemene aanduidingsregels

veiligheidzone - munitie

In afwijking van het bepaalde bij de andere aangewezen bestemming(en) geldt ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - munitie” de volgende regel: a. er mogen op of in deze gronden, geen gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies of met gezamenlijke glasoppervlakten groter dan 1.000 m² per bedrijf worden gebouwd, tenzij: 1. aangetoond is dat de gevelconstructie en de beglazing bestand is tegen een piekoverdruk tussen de 5 kPa en 2 kPa.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

094833

Artikel 8:

blz 11

Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van: a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages; b. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 12

094833

Artikel 9: 9.1.

Overige regels

Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen; d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; e. de ruimte tussen bouwwerken.

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

094833

blz 13

HOOFDSTUK 4 Artikel 10: 10.1.

OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%. c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 10.2.

Overgangsrecht gebruik

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

Buro Vijn B.V.

blz 14

Artikel 11:

094833

Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines), van de gemeente Coevorden. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 21 oktober 2010

De voorzitter,

De raadsgriffier,

……………………..

……………………..

Buro Vijn B.V.

Bestemmingsplan De Heege-West De Mars (windturbines)

BIJLAGE 1