FIAT PUNTO - Fiat-Service

364 downloads 17702 Views 4MB Size Report
Als uw Fiat Punto buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel ... Dankzij dit project kunnen de Fiat-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en.
FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Punto leert kennen en u uw auto op de juiste manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat Punto volledig te benutten.

A

ls uw Fiat Punto buiten gebruik wordt gesteld, dan kan deze vrijwel geheel worden gerecycled, omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van het F.A.R.E.-project. Dankzij dit project kunnen de Fiat-dealers uw voertuig milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig.

Wij raden u aan om de aanwijzingen en tips bij de onderstaande symbolen aandachtig te lezen: veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: ❒ ❒

het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten. Veel leesplezier en goede reis!

Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Punto beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.

ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN

K

Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON. Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590.

MOTOR STARTEN Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. Dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.

PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN



Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden of ander licht ontvlambaar materiaal).

BESCHERMING VAN HET MILIEU De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.

ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.

CODE-card Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.

IN HET INSTRUCTIEBOEKJE… …vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden), # (bescherming van het milieu) en ! (conditie van de auto).



DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

DASHBOARD ......................................................................

5

CRUISE-CONTROL ...........................................................

INSTRUMENTENPANEEL ................................................

6

PLAFONDVERLICHTING .................................................

89

SYMBOLEN ...........................................................................

11

BEDIENING ..........................................................................

91

FIAT CODE ...........................................................................

11

INTERIEURUITRUSTING ...................................................

93

DE SLEUTELS ........................................................................

13

OPENDAK ............................................................................

96

START-/CONTACTSLOT ................................................

16

PORTIEREN ..........................................................................

98

INSTRUMENTEN ................................................................

18 22

MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY ....................................

24

INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY .................................................................................

28

ZITPLAATSEN .....................................................................

56

ELEKTRISCHE RUITBEDIENING ....................................

100

BAGAGERUIMTE ................................................................

101

MOTORKAP .........................................................................

107

ALLESDRAGERS ..................................................................

109

KOPLAMPEN ........................................................................

111

ABS ..........................................................................................

113

ESP ...........................................................................................

115

ASR ..........................................................................................

116

EOBD ......................................................................................

119

AUTORADIO .......................................................................

120

59

STUURWIEL .........................................................................

60

SPIEGELS ................................................................................

60

KLIMAATREGELING ..........................................................

62

INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON

123

VERWARMING EN VENTILATIE ...................................

65

EXTRA ACCESSOIRES ......................................................

125

AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND ......................

68

AIRCONDITIONING, AUTOMATISCH MET GESCHEIDEN REGELING..................................................

ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” .....................................................................

126

71

PARKEERSENSOREN .........................................................

128

BUITENVERLICHTING ......................................................

78

TANKEN MET DE FIAT PUNTO ...................................

130

RUITEN REINIGEN .............................................................

81

BESCHERMING VAN HET MILIEU ................................

133

ALFABETISCH REGISTER

HOOFDSTEUNEN ..............................................................

ONDERHOUD VAN DE AUTO

DIGITAAL DISPLAY ...........................................................

86

TECHNISCHE GEGEVENS

NOODGEVALLEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

4

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

DASHBOARD

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, instrumenten en controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen.

ALFABETISCH REGISTER

1. Verstelbare uitstroomopening zijkant - 2. Vast luchtrooster zijkant - 3. Opbergvakje - 4. Claxon - 5. Instrumentenpaneel en controle-/waarschuwingslampjes - 6. Centraal, kantelbaar luchtrooster - 7. Centraal, vast luchtrooster - 8. Centrale bedieningsknoppen - - 9. Dashboardkastje - 10. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten 11. Bedieningsknoppen verwarming/ventilatie/airconditioning - 12. Aansteker - 13. Asbak - 14. Start-/contactslot 15. Hendel stuurwielverstelling - 16. Airbag voor aan bestuurderszijde - 17. Hendel motorkapontgrendeling.

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0098m

5

Punto 1.28V - 1.3 Multijet (A) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

INSTRUMENTENPANEEL

(B) - Snelheidsmeter

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur

6

(D) - Digitaal display F0I0246m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Uitvoeringen ACTIVE, SOUND, DYNAMIC, CLASS (A) - Snelheidsmeter

VEILIGHEID

(B) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve

(D) - Toerenteller (E) - Multifunctioneel display

F0I0008m

F0I0011m

Uitvoeringen met rechts stuur

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

m c waarschuwingslampjes op dieseluitvoeringen

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur

7

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Uitvoering EMOTION (A) - Snelheidsmeter (B) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve

STARTEN EN RIJDEN

(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur (D) - Toerenteller

LAMPJES EN BERICHTEN

(E) - Instelbaar multifunctioneel display t controlelampje op uitvoeringen met F0I0009m

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

m waarschuwingslampje op dieseluitvoeringen

ALFABETISCH REGISTER

8

Speedgear of Dualogic versnellingsbak

F0I0012m

Uitvoeringen met rechts stuur

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Uitvoering SPORTING (A) - Snelheidsmeter

VEILIGHEID

(B) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve

(D) - Toerenteller (E) - Instelbaar multifunctioneel display F0I0010m

t controlelampje op uitvoeringen met

F0I0013m

Uitvoeringen met rechts stuur

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Speedgear of Dualogic versnellingsbak

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur

9

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Uitvoering HGT (A) - Snelheidsmeter (B) - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve

STARTEN EN RIJDEN

(C) - Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur (D) - Toerenteller

LAMPJES EN BERICHTEN

(E) - Instelbaar multifunctioneel display F0I0247m

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

m c waarschuwingslampjes op dieseluitvoeringen

10

F0I0248m

Uitvoeringen met rechts stuur

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

SYMBOLEN

VEILIGHEID

Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifiek gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.

STARTEN EN RIJDEN

Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbolen.

FIAT CODE

Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt het Fiat CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft. De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend. Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de Fiat CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS

WERKING

F0I0073m

ALFABETISCH REGISTER

In iedere sleutel zit een elektronisch component gemonteerd die bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.

LAMPJES EN BERICHTEN

Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen.

11

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

Als het lampje Y tijdens het rijden gaat branden

In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor dan nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Fiat-dealer.

❒ Als het lampje Y gaat branden, dan betekent dit dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een vermindering van de spanning). Als u het systeem wilt controleren, moet u de auto stilzetten en de contactsleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR draaien: als er geen enkele storing wordt gevonden, gaat het waarschuwingslampje Y niet branden.

BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht) moet u zich tot de Fiat-dealer wenden.

❒ Als het waarschuwingslampje Y blijft branden, moet de hiervoor beschreven procedure herhaald worden en de contactsleutel langer dan 30 seconden in stand STOP worden gezet. Als de storing blijft bestaan, wendt u dan tot de Fiat-dealer. ❒ Als het waarschuwingslampje Y blijft branden, wordt de code niet herkend. In dat geval moet u de sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor dan nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u daarna tot de Fiat-dealer.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y branden.

12

Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

DE SLEUTELS CODE-CARD

❒ de mechanische code van de sleutels (B), die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden medegedeeld. Wij raden u aan de elektronische code (A) altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.

Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.

F0I0036m

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ de elektronische code (A) voor het uitvoeren van een noodstart (zie de paragraaf “Noodstart” in het hoofdstuk “Starten en rijden”);

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Bij de auto worden twee sleutels geleverd en de CODE-card waarop staat aangegeven:

13

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

De sleutel (A), waarvan twee exemplaren zijn geleverd als de auto niet is uitgerust met afstandsbediening, dient voor: ❒ het start-/contactslot; ❒ de sloten van de portieren en de achterklep; ❒ het openen van de tankdop; F0I0038m

De sleutel (B), die samen met de sleutel (A) wordt geleverd als de auto is uitgerust met afstandsbediening, dient voor: ❒ het start-/contactslot; ❒ de sloten van de portieren en de achterklep;

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

14

❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING (indien aanwezig)

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

MECHANISCHE SLEUTEL

❒ het openen van de tankdop; F0I0039m

❒ de sleutelschakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde (indien aanwezig). De knop (C) dient voor het op afstand ont-/vergrendelen van de portieren. Het lampje (D) gaat branden als de opdracht naar de ontvanger van het systeem is verzonden. Als de portieren worden ontgrendeld, gaat de interieurverlichting een vooraf vastgestelde tijd branden. BELANGRIJK De frequentie van de afstandsbediening kan worden gestoord door krachtige radiosignalen van buiten de auto (bijv. van mobiele telefoons, van radioamateurs, enz.). Hierdoor kan de werking van de afstandsbediening worden beïnvloed.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening

❒ verwijder de lege batterij (B) en plaats een nieuwe batterij; let daarbij goed op de polariteit;

F0I0040m

❒ sluit het kunststof dekseltje. Extra afstandsbedieningen bestellen

Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Het systeem kan tot 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee.

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op plaats (A);

NOODGEVALLEN

Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Als u de knop van de afstandsbediening indrukt en het lampje op de sleutel knippert slechts een keer kort, dan moet de batterij worden vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is.

15

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Batterij vervangen van de sleutel met afstandsbediening

❒ verwijder de lege batterij (B) en plaats een nieuwe batterij; let daarbij goed op de polariteit;

F0I0040m

❒ sluit het kunststof dekseltje. Extra afstandsbedieningen bestellen

Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiat-dealer. Die zorgt vervolgens voor de afvoer.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Het systeem kan tot 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en de autopapieren mee.

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op plaats (A);

NOODGEVALLEN

Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Als u de knop van de afstandsbediening indrukt en het lampje op de sleutel knippert slechts een keer kort, dan moet de batterij worden vervangen door een nieuw exemplaar dat normaal in de handel verkrijgbaar is.

15

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

START-/CONTACTSLOT De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid: ❒ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuurslot ingeschakeld. Enkele elektrische installaties werken (bijv. autoradio, elektrische ruitbediening).

STARTEN EN RIJDEN

❒ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. F0I0035m

❒ AVV: starten van de motor. ❒ PARK: motor uit, parkeerverlichting aan, stuurslot ingeschakeld. Druk om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien, op de knop (A).

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.

16

ATTENTIE

ATTENTIE

Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij een Fiat-dealer.

Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik van de bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet de handrem aan te trekken en schakel de eerste versnelling in bij een helling omhoog of de achteruit bij een helling omlaag. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

STUURSLOT Inschakelen

Uitschakelen F0I0035m

ATTENTIE

Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand MAR draait.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.

17

TOERENTELLER De toerenteller geeft het toerental van de motor aan. Als de wijzernaald in de gevarenzone staat (rood gebied op enkele uitvoeringen), dan betekent dit dat de motor met extreem hoge toerentallen draait. Deze toerentallen mogen slechts kort worden aangehouden. F0I0042m

Dit is een normaal verschijnsel en kan voorkomen als bijvoorbeeld de airconditioning of de aanjager wordt ingeschakeld. In deze gevallen dient een geleidelijke verandering van het toerental voor het behoud van de acculading.

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

18

BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen. Bij stationair draaiende motor kan de toerenteller een geleidelijke of plotselinge toerentalstijging aangeven afhankelijk van de omstandigheden.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

INSTRUMENTEN

BRANDSTOFMETER F0I0041m

Het waarschuwingslampje van de reservebrandstof (A) gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display) als er nog ongeveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is. E- brandstoftank leeg. F- brandstoftank vol. Rijd niet met een bijna lege tank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen. BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie (E) staat en het waarschuwingslampje (A) knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER De wijzer geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer 50°C.

F0I0041m

Als het waarschuwingslampje (B) gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.

Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

BELANGRIJK Als de wijzernaald op de indicatie (C) staat en het waarschuwingslampje (B) knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.

LAMPJES EN BERICHTEN

H - hoge koelvloeistoftemperatuur.

NOODGEVALLEN

C - lage koelvloeistoftemperatuur.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Onder normale omstandigheden kan de wijzernaald op verschillende posities in het bereik staan, afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto.

19

Om gebruik te maken van de informatie die het “Digitale display” en het “Instelbare multifunctionele display” kunnen leveren (met de contactsleutel in stand MAR), dient u bekend te zijn met de bedieningsknoppen rechts van het instrumentenpaneel en op de rechter hendel (voor de werking van de “Trip computer”). De werking wordt hierna beschreven. Wij raden u bovendien aan, voordat u een handeling uitvoert, dit hoofdstuk aandachtig door te lezen.

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

BEDIENINGSKNOPPEN

Digitaal display (indien aanwezig) Knop trip

LAMPJES EN BERICHTEN

Voor weergave op het display van de volgende functies: kilometerteller totaal en dagteller.

Voor het instellen van de tijd (uren - minuten). F0I0245m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Knop h

Multifunctioneel display (indien aanwezig) Knoppen +/-

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

Voor het instellen van de tijd (uren - minuten).

20

Knop TRIP (zie de volgende pagina) Korter dan 1 seconde indrukken (impuls), aangegeven met % in de volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip computer te doorlopen. F0I0244m

Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met & in de volgende beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten (reset) voor een nieuwe rit.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Instelbaar multifunctioneel display (indien aanwezig) Knoppen +/-

F0I0242m

LAMPJES EN BERICHTEN

Korter dan 2 seconden indrukken (impuls), aangegeven met Q in de volgende beschrijvingen, om de keuze te bevestigen en/of naar het volgende scherm te gaan of het menu te openen.

STARTEN EN RIJDEN

Knop MODE

VEILIGHEID

Om de menuschermen en de opties omhoog/omlaag te doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen/verlagen en om de lichtsterkte te regelen (indien ingedrukt als het “Instelmenu” niet actief is).

NOODGEVALLEN

Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met R in de volgende beschrijvingen, om terug te keren naar het vorige scherm.

TECHNISCHE GEGEVENS

Langer dan 2 seconden indrukken, aangegeven met & in de volgende beschrijvingen, om de informatie van de Trip computer op nul te zetten (reset) voor een nieuwe rit.

F0I0043m

ALFABETISCH REGISTER

Korter dan 1 seconde indrukken (impuls), aangegeven met % in de volgende beschrijvingen, om de verschillende schermen van de Trip computer te doorlopen.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Knop TRIP

21

B

C

LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

22

Voor weergave van de informatie van de Trip computer: kilometerteller totaal en dagteller. INFORMATIE OP HET DISPLAY

2

❒ Klokje (B) (altijd weergegeven, ook bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren).

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

DIGITAAL DISPLAY (indien aanwezig) A

F0I0209m

❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) (A). ❒ Informatie Trip computer: kilometerteller totaal (C) of dagteller (D).

D

Diagnosefunctie waarschuwingslampjes Het instrumentenpaneel controleert de volgende waarschuwingslampjes (indien aanwezig):

2

❒ handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau; ❒ ABS en EBD; ❒ inschakelen/storing ESP; F0I0210m

❒ storing elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”. De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing wordt geconstateerd. Als de controle van de lampjes is voltooid, toont het display de eventuele storing (aan één of meerdere lampjes). Bij een storing gaat het opschrift LEd Error ongeveer 10 seconden knipperen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

KLOKJE INSTELLEN

LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

F0I0245m

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Druk voor het instellen van de tijd op knopje h: de tijd kan worden ingesteld als u het knopje enkele ogenblikken ingedrukt houdt. Elke keer als u het knopje indrukt, verspringt het klokje een eenheid. Als u het knopje even ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door.

23

Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit: INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM ❒ Kilometerteller totaal (A). ❒ Klokje (B). F0I0031m

Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display uitgeschakeld. Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de kilometerteller weergegeven.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (indien aanwezig)

NOODGEVALLEN

Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf “Follow me home” in dit hoofdstuk), verschijnt op de plaats van de kilometerteller een opschrift dat aangeeft hoelang de functie blijft ingeschakeld (zie de afbeelding).

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

INFORMATIE OVER DE AUTO

24

F0I0030m

❒ Informatie Trip computer. ❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) (C)

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN F0I0164m

Afgelegde afstand

F0I0165m

De gegevens zijn: Actieradius, Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, Huidig verbruik, Gemiddelde snelheid, Rijtijd. De gekozen informatie blijft op het display weergegeven totdat nieuwe informatie wordt gevraagd.

Om een nieuwe rit te beginnen, moet u, als de contactsleutel in stand MAR staat, op de knop drukken volgens methode & (zie de paragraaf “Bedieningsknoppen”). F0I0166m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Gemiddeld/ Huidig(*) verbruik

Gemiddelde snelheid

F0I0167m

Rijtijd

F0I0168m

ALFABETISCH REGISTER

BELANGRIJK De gegevens “Actieradius” en “Huidig verbruik” kunnen niet op nul worden gezet.

NOODGEVALLEN

Procedure voor het begin van een rit (reset)

LAMPJES EN BERICHTEN

(*) Tijdens de weergave van het Huidig verbruik, verschijnt op het display niet het opschrift TRIP.

VEILIGHEID

Actieradius

TECHNISCHE GEGEVENS

Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Schakel de functie in met de knop. De functie kan op nul worden gezet.

STARTEN EN RIJDEN

TRIP COMPUTER

25

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

26

Actieradius = geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie “- - - -” als: ❒ de actieradius kleiner is dan 50 km; ❒ als de auto langer dan 5 minuten stilstaat met stationair draaiende motor. Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).

Rijtijd = tijd die verstreken is vanaf het begin van de nieuwe rit (*). BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij alle functies van de TRIP COMPUTER de indicatie “— —” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking weer hersteld is, worden de waarden van de functies weer op normale wijze weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit (*) begonnen. (*) Nieuwe rit = als een reset is uitgevoerd:

Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe rit (*) in l/km of in l/100km.

– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende knop (zie de paragraaf “Bedieningsknoppen”)

Huidig brandstofverbruik = geeft ongeveer iedere 5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met stationair draaiende motor, verschijnt op het display de indicatie “- - - -”.

– “automatisch” wanneer de Afgelegde afstand de waarde 999,9 km bereikt of wanneer de Rijtijd de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt

Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe rit (*).

– als de accu losgekoppeld is geweest.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

DIAGNOSEFUNCTIE WAARSCHUWINGSLAMPJES Het instrumentenpaneel controleert de volgende waarschuwingslampjes (indien aanwezig) op eventuele storingen: ❒ ABS en EBD; ❒ inschakelen/storing ESP; ❒ storing elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”. F0I0032m

LAMPJES EN BERICHTEN

De controle wordt automatisch uitgevoerd als u de contactsleutel in stand MAR draait en tijdens de normale werking als eventueel een storing wordt geconstateerd. Als de controle van de lampjes is voltooid, toont het display de eventuele storing (aan een of meerdere lampjes). Bij een storing gaat het opschrift LEd Err ongeveer 10 seconden knipperen.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

❒ handrem aangetrokken/te laag remvloeistofniveau;

❒ druk op de knop – om de tijd met een eenheid te verlagen. Als u de knop even ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door.

F0I0244m

TECHNISCHE GEGEVENS

❒ druk op de knop + om de tijd met een eenheid te verhogen;

ALFABETISCH REGISTER

Ga als volgt te werk:

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

KLOKJE INSTELLEN

27

Voor weergave van alle nuttige en noodzakelijke informatie tijdens de rit: INFORMATIE OP HET STANDAARDSCHERM ❒ Datum (A). F0I1000i

❒ Buitentemperatuur (D). ❒ Informatie over de Speedgear of Dualogic versnellingsbak (indien aanwezig) (F). Bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren blijft het display uitgeschakeld.

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

28

❒ Kilometerteller totaal (B). ❒ Klokje (C).

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

INSTELBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (indien aanwezig)

F0I1001i

Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een voorportier het display verlicht en wordt enkele seconden het klokje en de kilometerteller weergegeven. Als de functie “Follow me home” is ingeschakeld (zie de paragraaf “Follow me home” in dit hoofdstuk) verschijnt op de plaats van de kilometerteller een opschrift dat aangeeft hoelang de functie blijft ingeschakeld (zie het hoofdstuk “Controle- en waarschuwingslampjes”).

❒ TAAL INSTELLEN

❒ Weergave koplampafstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld) (E).

❒ VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER

❒ Weergave ingeschakelde functies.

❒ VOLUMEREGELING KNOPPEN

❒ Herhaling informatie audiosysteem.

❒ GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD

Er is ook een menu aanwezig waarin met de bedieningsknoppen (zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen kunnen worden uitgevoerd:

● De werking van het menupunt “Audio Herh.” is alleen gegarandeerd als de autoradio tijdens de productie van de auto is ingebouwd.

INSTELMENU In het “Instelmenu” kunt u met de bedieningsknoppen (zie de vorige pagina’s) de volgende instellingen invoeren: ❒ SNELHEIDSLIMIET ❒ TRIP B ❒ KLOKJE INSTELLEN ❒ TIJDWEERGAVE ❒ DATUM INSTELLEN

❒ MENU VERLATEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

❒ EENHEID “TEMPERATUUR”

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ EENHEID “VERBRUIK”

NOODGEVALLEN

❒ Weergave storingen/waarschuwingen.

❒ EENHEID “AFSTAND”

ONDERHOUD VAN DE AUTO

❒ Lichtsterkteregeling van het display/instrumentenpaneel en display van automatische airconditioning met gescheiden regeling (indien aanwezig).

❒ CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO

TECHNISCHE GEGEVENS

❒ Afstand tot volgende servicebeurt. ❒ Informatie Trip computer.

❒ INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN (indien aanwezig) (●)

ALFABETISCH REGISTER

INFORMATIE OVER DE AUTO

29

Als u de contactsleutel in de stand MAR draait, wordt op het display het bericht “Check bezig” weergegeven: de fase waarin een diagnose wordt uitgevoerd van alle elektronische systemen in de auto is begonnen. Deze fase duurt enkele seconden. Als tijdens deze fase geen storing wordt gevonden en de motor is gestart, dan verschijnt op het display het bericht “Check OK”. Als er daarentegen storingen worden gevonden, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes en berichten”. Als op het display een storing wordt weergegeven, zie dan de paragraaf “Lampjes en berichten” in dit hoofdstuk.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

STARTCONTROLE

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Motor gestart?

30

JA Geen storingen aanwezig

NEE of

Weergave standaardscherm Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).

Engels

Dag

Duits

Jaar

Frans

TRIP B SNELH. LIM.

REG. KLOK WEERG. KLOK

Bijvoorbeeld

Q

INSTELLEN DATUM

SERVICE

AUDIO HERH.

VOL. KNOPPEN

VERG. PORT.

VOL. ZOEMER

EENHEID AFST.

TAAL EENHEID TEMP.

VERBRUIK

NOODGEVALLEN

MENU VERLATEN

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Q

Maand

Spaans

TECHNISCHE GEGEVENS

Nederlands

LAMPJES EN BERICHTEN

Portugees

STARTEN EN RIJDEN

Bijvoorbeeld:

ALFABETISCH REGISTER

Italiaans

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Het menu bestaat uit een aantal functies dat “cyclisch” wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen + en – worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen kunt uitvoeren (zie de voorbeelden “Taal” en “Instel. datum” in onderstaand schema); zie voor meer informatie “Toegang tot menuscherm” op de volgende pagina.

VEILIGHEID

BESCHRIJVING VAN HET MENU

31

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

32

TOEGANG TOT MENUSCHERM Na de “Startcontrole” kunt u toegang krijgen tot het menuscherm door de knop Q in te drukken. Druk op de knop + of – om het menu te doorlopen. BELANGRIJK Als gedurende 60 seconden geen enkele handeling wordt uitgevoerd, dan wordt automatisch het menu verlaten en het vorige scherm weergegeven. In dat geval wordt de laatst gekozen instelling die niet bevestigd is (met de knop Q) niet opgeslagen. De handeling moet dus opnieuw worden uitgevoerd. Als de auto in beweging is, kan alleen toegang worden verkregen tot een beperkt menu (instellen van de “Snelheidslimiet”). Als de auto stilstaat, kan toegang worden verkregen tot het uitgebreide menu. In het volgende schema worden de beschreven mogelijkheden weergegeven.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Zie “Startcontrole”

Q

VEILIGHEID

NEE

Rijdt

Menuscherm

Uitgebreid menuscherm Zonder Connect/Navigatiesysteem

LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO

Snelh. Lim. Menu verlaten

TECHNISCHE GEGEVENS

JA

Snelh. Lim. Trip B Instellen Klok Weerg. Klok Instellen datum Audio Herh. Vergr. Port. Eenheid Afst. Verbruik Eenheid Temp. Taal Vol. Zoemer Vol. Knoppen Service Menu verlaten

ALFABETISCH REGISTER

Voorbeeld van standaardscherm

STARTEN EN RIJDEN

auto?

33

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

34

SNELHEIDSLIMIET (Snelh. Lim.) Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto worden ingesteld. Als deze snelheid wordt overschreden, klinkt er een akoestisch signaal, gaat het waarschuwingslampje è branden en verschijnt er een bericht op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). De snelheidslimiet kan als volgt worden ingesteld: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

R Q

+ –

Terug naar scherm, bijv.:

R

vorig

Menuscherm

+ Kies met de knoppen +/– voor in- of uitschakeling ON/OFF. – De gekozen instelling knippert.

Terug naar menuscherm

Terug naar menuscherm

Q R Q Met de knop +/- kunt u de gewenste snelheid instellen. Tijdens het instellen knippert de waarde op het display. De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph afhankelijk van de hiervoor ingestelde eenheid (zie de paragraaf “Eenheid Afst.” hierna). Elke keer als u de knop +/– indrukt (impuls), wordt de waarde vijf eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de betreffende knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.

R Q

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

LAMPJES EN BERICHTEN

R Q

+ –

vorig

STARTEN EN RIJDEN

Terug naar scherm, bijv:

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Hiermee kan de weergave van de functie Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (ON) of uitgeschakeld (OFF). De functie geeft informatie over een “deeltraject”: Afgelegde afstand B, Verbruik B, Gemiddelde snelheid B, Rijtijd B. Zie voor meer informatie “General trip - Trip B”.

VEILIGHEID

TRIP B (Trip B)

Menuscherm

Terug naar menuscherm

Terug naar menuscherm

Q

R

R

Q

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

met de knoppen +/– + Kies voor in- of uitschakeling ON/OFF. – De geselecteerde instelling knippert.

NOODGEVALLEN

R

35

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

36

KLOKJE INSTELLEN (Instellen Klok) Ga voor het instellen van de tijd (uren - minuten) als volgt te werk:

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

Terug naar vorig scherm, bijv.:

Terug naar vorig scherm, bijv:

R Q

+ – Menuscherm

+ –

R Q

R + –

R Q Terug naar menuscherm

Elke keer als u de knop +/– indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

STARTEN EN RIJDEN

Terug naar vorig scherm, bijv:

Menuscherm

R Terug naar menuscherm

Terug naar menuscherm

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Kies met de knoppen +/– voor 12 h of 24 h. De geselecteerde instelling knippert.

Q

R

R

Q

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

+ –

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

R Q

+ –

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h (12 uur) of 24h (24 uur). Ga voor het instellen als volgt te werk:

VEILIGHEID

WEERGAVE KLOK (Weerg. Klok)

37

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

Ga voor het instellen van de datum (dag - maand - jaar) als volgt te werk:

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

Terug naar vorig scherm, bijv.:

ALFABETISCH REGISTER

38

Terug naar vorig scherm, bijv.:

R Q

+ – Menuscherm

+ –

R Q R Q

+ –

+ –

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

DATUM INSTELLEN (Instellen Datum)

Elke keer als u de knop +/– indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop +/– ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.

R Q

R

Terug naar menuscherm

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

Menuscherm

R Terug naar menuscherm

Terug naar menuscherm

Q

Voorbeeld van herhaling informatie van audiosysteem

R

R

Q

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

+ Kies met de knoppen +/– voor in- of uitschakeling ON/OFF. – De geselecteerde instelling knippert.

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

R Q

+ –

vorig

STARTEN EN RIJDEN

Terug naar scherm, bijv:

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Met deze functie kan op het display de informatie worden weergegeven van de Radio (frequentie of RDS-bericht van het geselecteerde radiostation, automatisch zoeken starten of AutoSTore), een audio-CD (nummer van muziekstuk), een MP3-CD (nummer van muziekstuk), een MP3-card (nummer van muziekstuk) en de Cassettespeler (werking).

VEILIGHEID

INFORMATIE AUDIOSYSTEEM HERHALEN (Audio Herh.) (indien aanwezig)

39

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

CENTRALE PORTIERVERGRENDELING BIJ RIJDENDE AUTO (Vergr. Port.) Als deze functie: ❒ is ingeschakeld (ON), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h; ❒ is uitgeschakeld (OFF), worden de portieren niet automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h. Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

Terug naar scherm, bijv:

R Q

+ – Menuscherm

Terug naar menuscherm

Terug naar menuscherm

+ Kies met de knoppen +/– voor in- of uitschakeling ON/OFF. – De geselecteerde instelling knippert.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

R

40

Q

R

R

Q

vorig

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

Menuscherm

R Terug naar menuscherm

Terug naar menuscherm

Q

R

R

Q

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

+ Stel met de knoppen +/– de gewenste eenheid in (km of mijl). – De geselecteerde instelling knippert.

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

R Q

+ –

vorig

STARTEN EN RIJDEN

Terug naar scherm, bijv.:

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Op het display kunnen de eenheden van de informatie worden ingesteld (km of mijl). Ga voor het kiezen van de eenheden als volgt te werk:

VEILIGHEID

EENHEID “AFSTAND” (Eenheid Afst.)

41

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

Met deze functie kan de eenheid van het brandstofverbruik worden ingesteld (km/l, l/100 km of mpg). Deze eenheid is gekoppeld aan de geselecteerde eenheid voor de afstand (km of mijl, zie de vorige paragraaf “Eenheid afstand”). Ga voor het instellen als volgt te werk: Menuscherm Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

R Q

+ –

Als u km hebt ingesteld

Terug menuscherm

Terug naar vorig scherm, bijv:

R

naar

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

EENHEID “VERBRUIK” (Verbruik)

Stel

met

de

knoppen

Terug naar menuscherm

+/–

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

+ de eenheid van het brandstofverbruik in, of l/100km. – km/l De geselecteerde instelling knippert.

42

Q

Als u mijl hebt ingesteld

R

R

Q R

Q

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

EENHEID “TEMPERATUUR” (Eenheid Temp.)

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

Terug naar scherm, bijv:

LAMPJES EN BERICHTEN

R Q Menuscherm

Terug naar menuscherm

TECHNISCHE GEGEVENS

+ Kies met de knoppen +/– de gewenste temperatuureenheid (°C of °F). – De geselecteerde instelling knippert.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Terug naar menuscherm

NOODGEVALLEN

R

Q

R

R

Q

ALFABETISCH REGISTER

+ –

vorig

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Ga voor het instellen van de temperatuureenheid (°C of °F) als volgt te werk:

43

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

De berichten op het display kunnen in verschillende talen worden weergegeven (Italiaans, Engels, Duits, Portugees, Spaans, Frans, Nederlands). Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk:

Terug naar scherm, bijv.: Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

R Q

+ –

NOODGEVALLEN

+ –

+ –

+ –

R

+ – + –

+ –

Q

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

vorig

Menuscherm

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

TAAL INSTELLEN (Taal)

44

Terug naar menuscherm

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

Terug naar scherm, bijv:

Menuscherm

R Terug naar menuscherm

Terug naar menuscherm

Q

R

R

Q

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

+ Stel met de knoppen +/– het volume van het geluidssignaal (zoemer) in. – De geselecteerde instelling knippert.

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

R Q

+ –

vorig

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Het volume van het akoestische signaal (zoemer) dat klinkt als er een storing wordt gevonden, kan ingesteld worden op 8 niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld maar niet worden uitgeschakeld. Ga voor het instellen als volgt te werk:

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

VOLUMEREGELING WAARSCHUWINGSZOEMER (Vol. Zoemer)

45

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

VOLUMEREGELING KNOPPEN (Vol. Knoppen) Het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van enkele knoppen in de auto, kan worden ingesteld op 8 niveaus. Het akoestische signaal kan worden ingesteld en uitgeschakeld. Ga voor het instellen als volgt te werk:

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

Terug naar scherm, bijv:

R Q

+ – Menuscherm

Terug naar menuscherm

Terug naar menuscherm

+ –

Stel met de knoppen +/– het volume van het geluidssignaal (zoemer) in. De geselecteerde instelling knippert.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

R

46

Q

R

R

Q

vorig

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

vorig

STARTEN EN RIJDEN

Terug naar scherm, bijv.:

R Q

LAMPJES EN BERICHTEN

Menuscherm

R

NOODGEVALLEN

Terug naar menuscherm

ONDERHOUD VAN DE AUTO

+ Kies met de knoppen +/– de gewenste weergave, km, mijlen of dagen (dd). De – geselecteerde instelling knippert.

TECHNISCHE GEGEVENS

Terug naar menuscherm

Q

R

R

Q vervolg

ALFABETISCH REGISTER

+ –

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometer of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd.

VEILIGHEID

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (Service)

47

R Q

Terug menuscherm

naar

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Terug naar vorig scherm, bijv.:

48

Het “Onderhoudsschema” voorziet elke 20.000 km (of elke 12.000 mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of 1.240 mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter bij de 1.3 Multijet-uitvoeringen het “Onderhoudsschema” in het hoofdstuk “Onderhoud en zorg”. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het “Geprogrammeerd onderhoud” wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiat-dealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” of van het “Jaarlijks inspectieschema”, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

MENU VERLATEN (Menu verlaten)

Terug naar vorig scherm, bijv.: Menuscherm

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO

Met de knop + keert u terug naar “Snelh. Lim.” (eerste onderdeel van het menu).

LAMPJES EN BERICHTEN

R

TECHNISCHE GEGEVENS

+ –

ALFABETISCH REGISTER

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Laatste functie waarmee de instellingen uit het startmenu worden afgesloten.

49

Met “General trip” wordt informatie over Actieradius, Afgelegde afstand, Gemiddeld verbruik, huidig verbruik, Gemiddelde snelheid en Rijtijd gegeven. Met “Trip B” wordt informatie over Afgelegde afstand B, Gemiddeld verbruik B, Gemiddelde snelheid B en Rijtijd B gegeven. De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld. Procedure voor het begin van een rit (reset) Als een rit gecontroleerd moet worden m.b.v. “General trip”, dan moet u vooraf, als de contactsleutel in stand MAR staat, op de knop & op de rechter hendel aan het stuur drukken volgens methode & (zie de paragraaf “Bedieningsknoppen”). Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit

Reset GENERAL TRIP Einde rit - Begin nieuwe rit

Reset TRIP B

Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject

˙

TRIP B

Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject

˙

˙

ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

Reset TRIP B

TRIP B

˙

Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject

˙

TRIP B

50

˙

GENERAL TRIP

˙

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

Met de functie “Trip computer” kan op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit “General trip”, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto, en “Trip B”, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in de volgende grafiek) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet.

˙

NOODGEVALLEN

TRIP COMPUTER

Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject

Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “General trip” wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van “Trip B” op nul gezet. Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet. BELANGRIJK De functie “Actieradius” kan niet op nul worden gezet.

%

%

Vorig scherm , bijv.:

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

%

% (*)

(*)

ONDERHOUD VAN DE AUTO

(*)

(*)

(*) “General trip” en “Trip B” behalve & = Reset “Actieradius” (zie de paragraaf “Reset general trip”).

De twee schermen van ieder onderdeel van de Trip computer worden afwisselend (drie keer) weergegeven. Daarna blijft het tweede scherm vast weergegeven.

TECHNISCHE GEGEVENS

(*)

vervolg

%

%

ALFABETISCH REGISTER

%

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

(*)

VEILIGHEID

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

STARTEN EN RIJDEN

De informatie van de “Trip computer” wordt in volgorde weergegeven (zie het afgebeelde schema):

51

52

ALFABETISCH REGISTER TECHNISCHE GEGEVENS ONDERHOUD VAN DE AUTO NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Terug naar scherm, bijv.:

Trip B AAN?

%

(*)

%

(*)

Trip B” & = “Reset (zie de paragraaf “Reset trip B”).

%

(*) (*)

vorig

NEE

JA

%

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

General trip” en “Trip B” (behalve de functie & = “Reset “Actieradius”).

TECHNISCHE GEGEVENS

& = “Reset Trip B”

ALFABETISCH REGISTER

Reset TRIP B

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Reset GENERAL TRIP

VEILIGHEID

Na het op nul zetten van “Trip” door op de knop te drukken volgens methode &, verschijnen op het display de volgende functies:

53

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

54

Actieradius = geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij er van uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie “- - - -” als: ❒ de actieradius kleiner is dan 50 km; ❒ als de auto langer dan 5 minuten stilstaat met stationair draaiende motor. Afgelegde afstand = geeft het aantal afgelegde kilometers aan vanaf het begin van de nieuwe rit (*).

Rijtijd = tijd die verstreken is vanaf het begin van de nieuwe rit (*). BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij alle functies van de TRIP COMPUTER de indicatie “- - -” in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking weer hersteld is, worden de waarden van de functies weer op normale wijze weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit (*) begonnen. (*) Nieuwe rit = als een reset is uitgevoerd:

Gemiddeld verbruik = geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe rit (*) in l/km of in l/100km.

– “handmatig” door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende knop (zie de paragraaf “Bedieningsknoppen”)

Huidig brandstofverbruik = geeft ongeveer iedere 5 seconden het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met stationair draaiende motor, verschijnt op het display de indicatie “- - - -”.

– “automatisch” wanneer de Afgelegde afstand de waarde 999,9 km bereikt of wanneer de Rijtijd de waarde 99:59 (99 uur en 59 minuten) bereikt

Gemiddelde snelheid = geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die afgelegd is vanaf het begin van de nieuwe rit (*).

– als de accu losgekoppeld is geweest.

Stel met de knoppen +/– de gewenste lichtsterkte in.

Vorig scherm, bijv.:

+ –

NOODGEVALLEN

+ –

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Automatisch terug naar standaardscherm na enkele seconden of door het indrukken van de knop Q

ALFABETISCH REGISTER

Zie “Startcontrole” en “Toegang tot menuscherm”

LAMPJES EN BERICHTEN

Ga voor het instellen als volgt te werk:

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Met deze functie kan bij ingeschakelde buitenverlichting de lichtsterkte worden geregeld (verhogen/verlagen) van het display/instrumentenpaneel en van het display van de airconditioning met gescheiden temperatuurregeling.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

LICHTSTERKTEREGELING INSTRUMENTENPANEEL, DISPLAY EN BEDIENINGSKNOPPEN (LICHTSTERKTE)

F0I0243m

55

ZITPLAATSEN VOOR Verstellen in lengterichting Trek de hendel (A) (aan de binnenzijde van de stoel) omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren. Als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen. F0I0044m

Hoogteverstelling (indien aanwezig) Trek de hendel (B) uit en verplaats hiermee de zitting naar wens omhoog of omlaag.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

ZITPLAATSEN

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

BELANGRIJK De hoogte kan alleen worden ingesteld als u op de bestuurdersstoel zit.

56

Verstellen van de rugleuning Draai de knop (C). F0I0045m

Lendensteunverstelling (indien aanwezig) Draai de knop (D) om het steunvlak van de rugleuning aan te passen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Stoelverwarming (indien aanwezig) U kunt de stoelverwarming in- en uitschakelen met de knop (A).

Verstel de stoelen alleen als de auto stilstaat.

ATTENTIE

Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze onverwachts verschuiven, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

F0I0049m

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.

57

Trek, om de achterste zitplaatsen te bereiken, de handgreep (A) omhoog zodat de rugleuning naar voren klapt. De stoel kan nu naar voren worden geschoven door tegen de rugleuning te duwen. Als u de rugleuning terugklapt, komt de stoel automatisch in de ingestelde stand terug (dankzij een mechanisme met geheugen). Controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Rugleuning naar voren klappen (3-deurs uitvoering)

A

58

F0I0075m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

HOOFDSTEUNEN VOOR

ACHTER (indien aanwezig)

LAMPJES EN BERICHTEN

Afhankelijk van de uitvoering zijn er twee of drie hoofdsteunen.

STARTEN EN RIJDEN

F0I0074m

A F0I0136m

ATTENTIE

Let erop dat de hoofdsteun zo is ingesteld dat de steun het hoofd steunt en niet de nek. Alleen in deze positie bieden de steunen bescherming.

ATTENTIE

Voor een optimale bescherming, moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.

TECHNISCHE GEGEVENS

Enkele uitvoeringen zijn uitgerust met drie hoofdsteunen achter en met een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat op de zitplaats middenachter.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Voor het verwijderen van de hoofdsteunen moet eerst de hoedenplank achter worden verwijderd (zie de paragraaf “Bagageruimte vergroten”) en vervolgens de knop (A) aan de zijkant van de twee steunen worden ingedrukt. Trek de hoofdsteun vervolgens omhoog.

ALFABETISCH REGISTER

Druk voor de verstelling op de knop (A) en verplaats de hoofdsteun omhoog of omlaag totdat hij hoorbaar vergrendelt. Laat vervolgens de steun los en controleer of de steun goed is vergrendeld.

VEILIGHEID

Afhankelijk van de uitvoering zijn er vaste of in hoogte verstelbare hoofdsteunen.

59

Op enkele uitvoeringen is het stuur in verticale richting (hoogte) verstelbaar: Ga voor het instellen als volgt te werk: ❒ zet de hendel (A) in stand (1); ❒ zet het stuur in de gewenste stand;

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

STUURWIEL A

F0I0046m

❒ zet de hendel terug in stand (2) om het stuur weer te vergrendelen.

LAMPJES EN BERICHTEN

SPIEGELS ACHTERUITKIJKSPIEGEL

NOODGEVALLEN

De achteruitkijkspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Met het hendeltje (A) kan de spiegel in twee standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0047m

60

ATTENTIE

Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

BUITENSPIEGELS Handbediende verstelling

VEILIGHEID

Van binnenuit met de knop (A). Als de breedte van de spiegels in een nauwe doorgang problemen oplevert, dan kunnen de spiegels van stand (1) in stand (2) worden geklapt.

De elektrische verstelling is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.

F0I0048m

STARTEN EN RIJDEN

Elektrische verstelling (indien aanwezig)

Ga voor het instellen als volgt te werk: LAMPJES EN BERICHTEN

❒ met de schakelaar (B) kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of rechts); ❒ met de schakelaar (A) kunt de spiegel in 4 richtingen afstellen.

Tijdens het rijden moeten de spiegels altijd in stand (1) staan.

De spiegel aan bestuurderszijde is bol, waardoor de afstandswaarneming wordt beïnvloed.

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0212m

ALFABETISCH REGISTER

BELANGRIJK Stel de spiegels af als de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

De verwarming van de spiegels schakelt automatisch in als u de achterruitverwarming aanzet.

61

Uitvoeringen met middenconsole

Uitvoeringen met tunnelconsole

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

KLIMAATREGELING

62

F0I0217m

A - Vaste luchtroosters zijkant - B - Verstelbare uitstroomopeningen zijkant - C - Vast luchtrooster boven - D - Centraal, vast luchtrooster - E Luchtroosters onder

F0I0189m

A - Vaste luchtroosters zijkant - B - Verstelbare uitstroomopeningen zijkant - C - Vast luchtrooster boven - D - Centraal, vast luchtrooster - E Luchtroosters onder - F - Luchtroosters onder voor de zitplaatsen achter

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN F0I0196m

F0I0250m

UITSTROOMOPENINGEN EN LUCHTROOSTERS ZIJKANT

TECHNISCHE GEGEVENS

(A) - Regelbare uitstroomopening: voor gebruik van de uitstroomopening moet op de door de pijl aangegeven plaats worden gedrukt. Stel de uitstroomopening naar wens in.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Uitvoeringen zonder airconditioning met gescheiden regeling (A) - Regelschuif voor openen/sluiten luchtstroom.

STARTEN EN RIJDEN

(D) - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom:

VEILIGHEID

CENTRALE LUCHTROOSTERS Uitvoeringen met airconditioning met gescheiden regeling (A) - Vast luchtrooster. (B) - Kantelbare luchtroosters. (C) - Regelknop voor de luchtopbrengst: O rooster open ç rooster dicht

ALFABETISCH REGISTER

(B) - Vast luchtrooster voor de zijruiten.

F0I0050m

63

64

ALFABETISCH REGISTER TECHNISCHE GEGEVENS ONDERHOUD VAN DE AUTO NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

LUCHTROOSTERS ONDER

(C) - (D) Vaste luchtroosters voor luchttoevoer naar de beenruimten.

C

F0I0051m

F0I0232m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

VERWARMING EN VENTILATIE BEDIENINGSORGANEN

VEILIGHEID

(A): draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht)

STARTEN EN RIJDEN

(B): schuif voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie (C): draaiknop voor regeling aanjagersnelheid

¥ luchtstroom uit de centrale luchtroosters

VERWARMING

en de uitstroomopeningen aan de zijkant; µ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft (“bilevel”-stand); w voor een snellere verwarming van het interieur; ≤ voor verwarming van het interieur en ontwaseming van de voorruit;

Ga als volgt te werk:

Z voor ontwaseming/ontdooiing van de

voorruit en de zijruiten voor.

❒ draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand -); ❒ draai de knop (C) op de gewenste snelheid; ❒ draai de knop (D) in stand: ≤ voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de voorruit; µ voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen op het dashboard; w voor een snelle verwarming.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

F0I0195m

TECHNISCHE GEGEVENS

Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5 manieren over het hele interieur worden verdeeld:

ALFABETISCH REGISTER

COMFORTABELE KLIMAATREGELING

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

(D): draaiknop voor de luchtverdeling.

65

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

Beslaan van de ruiten voorkomen

Ga als volgt te werk: ❒ draai de knop (A) in stand -;

Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen:

❒ draai de knop (C) in stand 4 -;

❒ plaats de schuif (B) in stand Y;

❒ draai de knop (D) in stand w.

❒ draai de knop (A) in stand -;

❒ sluit alle luchtroosters op het dashboard;

SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR (functie MAX-DEF)

❒ draai de knop (D) in stand Z of stand ≤ als de ruiten niet beslagen zijn. ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS

❒ draai de knop (C) in stand 4 -;

Druk op de knop ( om deze functie in te schakelen.

❒ draai de knop (D) in stand Z;

De functie schakelt na ongeveer 30 minuten automatisch uit. Druk opnieuw op de knop ( om de functie eerder uit te schakelen.

Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

❒ draai de knop (A) in stand -;

NOODGEVALLEN

Ga als volgt te werk:

❒ draai de knop (C) in stand 2;

ONDERHOUD VAN DE AUTO

LAMPJES EN BERICHTEN

SNELLE VERWARMING

66

❒ plaats de schuif (B) in stand Y.

BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.

❒ plaats de schuif (B) in stand Y; ❒ draai de knop (C) op de gewenste snelheid; ❒ draai de knop (D) in stand ¥.

BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, om te voorkomen dat de ruiten beslaan.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

❒ draai de knop (A) in het blauwe vlak;

Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ open de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen aan de zijkant geheel;

NOODGEVALLEN

Plaats de schuif (B) in stand T.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt te werk:

TECHNISCHE GEGEVENS

RECIRCULATIE INSCHAKELEN

ALFABETISCH REGISTER

REGELING AANJAGERSNELHEID

67

¥ luchtstroom uit de centrale luchtroosters

en de uitstroomopeningen aan de zijkant; µ voor verwarming van de beenruimte, waarbij de luchtstroom op het gelaat koel blijft (“bilevel”-stand); w voor een snellere verwarming van het interieur; ≤ voor verwarming van het interieur en ontwaseming van de voorruit; Z voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor. A

B

C

D F0I0131m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

(A): draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht);

TECHNISCHE GEGEVENS

BEDIENINGSORGANEN

(C): draaiknop voor inschakeling van de aanjager en in/uitschakeling van de airconditioning;

ALFABETISCH REGISTER

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

AIRCONDITIONING, HANDBEDIEND (indien aanwezig)

COMFORTABELE KLIMAATREGELING

68

(B): schuif voor in-/uitschakeling luchtrecirculatie;

(D): draaiknop voor de luchtverdeling.

Met de draaiknop (D) kan de lucht op 5 manieren over het hele interieur worden verdeeld:

VERWARMING Ga als volgt te werk: ❒ draai de knop (A) geheel naar rechts (in stand -); ❒ draai de knop (C) op de gewenste snelheid; ❒ draai de knop (D) in stand: ≤ voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de voorruit; µ voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen op het dashboard; w voor een snelle verwarming.

SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR (functie MAX-DEF) Ga als volgt te werk:

❒ draai de knop (C) in stand 2; ❒ draai de knop (D) in stand Z of stand ≤ als de ruiten niet beslagen zijn.

❒ draai de knop (A) in stand -;

ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT EN BUITENSPIEGELS

❒ draai de knop (C) in stand 4 -;

Druk op de knop ( om deze functie in te schakelen.

❒ draai de knop (D) in stand Z;

De functie schakelt na ongeveer 30 minuten automatisch uit. Druk opnieuw op de knop ( om de functie eerder uit te schakelen.

❒ plaats de schuif (B) in stand Y. Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het comfort optimaal blijft. BELANGRIJK Als de airconditioning is ingeschakeld, wordt het ontwasemen van de ruiten versneld omdat de lucht wordt ontvochtigd. Stel de bedieningsorganen in zoals hiervoor beschreven en schakel de airconditioning in door de knop (C) in te drukken.

BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

❒ draai de knop (A) in stand -;

VEILIGHEID

❒ draai de knop (D) in stand µ.

STARTEN EN RIJDEN

❒ plaats de schuif (B) in stand Y;

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ draai de knop (C) in stand 4 -;

❒ sluit alle luchtroosters op het dashboard;

NOODGEVALLEN

❒ draai de knop (A) in stand -;

Als het buiten extreem vochtig is en/of bij regen en/of bij grote verschillen in interieur- en buitentemperatuur, raden wij u de volgende procedure aan om het beslaan van de ruiten te voorkomen:

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Ga als volgt te werk:

TECHNISCHE GEGEVENS

Beslaan van de ruiten voorkomen

ALFABETISCH REGISTER

SNELLE VERWARMING

69

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

70

REGELING AANJAGERSNELHEID

AIRCONDITIONING (koeling)

Ga voor een goede ventilatie van het interieur als volgt te werk:

Ga als volgt te werk:

❒ open de centrale luchtroosters en de uitstroomopeningen aan de zijkant geheel;

❒ draai de knop (C) in stand 4 -;

❒ draai de knop (A) in het blauwe vlak; ❒ plaats de schuif (B) in stand Y;

❒ draai de knop (A) in het blauwe vlak; ❒ plaats de schuif (B) in stand T; ❒ draai de knop (D) in stand ¥;

❒ draai de knop (C) op de gewenste snelheid;

❒ druk op de knop (C).

❒ draai de knop (D) in stand ¥.

Regeling van de koeling

RECIRCULATIE INSCHAKELEN

Ga als volgt te werk:

Plaats de schuif (B) in stand T. Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, om te voorkomen dat de ruiten beslaan.

❒ plaats de schuif (B) in stand Y; ❒ draai de knop (A) naar rechts voor verhoging van de temperatuur; ❒ draai de knop (C) naar links voor verlaging van de aanjagersnelheid. ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Fiat-dealer controleren.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING (indien aanwezig) BESCHRIJVING

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Met de airconditioning met gescheiden regeling kan de temperatuur voor de bestuurder en de passagier apart worden ingesteld. BEDIENINGSORGANEN (A): drukknop voor luchtverdeling

(E): drukknop voor in-/uitschakelen luchtrecirculatie

(H): verhogen/verlagen aanjagersnelheid

(F): drukknop voor inschakelen functie MONO (gelijkstellen ingestelde temperaturen) en draaiknop voor regeling van de temperatuur aan passagierszijde

(L): drukknop voor inschakelen functie AUTO (automatische werking) en draaiknop voor regeling van de temperatuur aan bestuurderszijde

(G): drukknop voor in-/uitschakelen airconditioning

(I): drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor

ONDERHOUD VAN DE AUTO

F0I0053m

TECHNISCHE GEGEVENS

(D): drukknop voor inschakelen functie MAXDEF (DEF (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit en zijruiten voor)

ALFABETISCH REGISTER

(C): interieurtemperatuursensor

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

(B): display met informatie over airconditioning

71

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar aangeraden wordt eerst de gewenste temperaturen op het display in te stellen en daarna de knop AUTO in te drukken. Met de airconditioning kan de temperatuur voor de bestuurder en de passagier apart worden ingesteld. Het maximale temperatuurverschil is 7°C. De aircocompressor schakelt alleen in als de buitentemperatuur hoger is dan 4°C.

AUTOMATISCHE WERKING VAN DE AIRCONDITIONING (functie AUTO) Als u de knop AUTO indrukt, regelt het systeem automatisch: ❒ de hoeveelheid naar het interieur toegevoerde lucht; ❒ de luchtverdeling in het interieur; en worden alle eerdere handmatige instellingen opgeheven. Tijdens de automatische werking van de airconditioning (op het display verschijnt het opschrift FULL AUTO) kunt u altijd de ingestelde temperaturen veranderen en handmatig één van de volgende handelingen uitvoeren:

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

AIRCONDITIONING INSCHAKELEN

NOODGEVALLEN

❒ regelen aanjagersnelheid; ❒ instellen luchtverdeling;

ONDERHOUD VAN DE AUTO

❒ in-/uitschakelen recirculatie;

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

❒ inschakelen aircocompressor.

72

ATTENTIE

Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te gebruiken omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.

❒ minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht. De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen verlichte staafjes), maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met de knop ò. Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid weer in te schakelen, nadat de snelheid handmatig is ingesteld, moet u de knop AUTO indrukken. REGELING VAN DE LUCHTTEMPERATUUR Draai de draaiknop (L) of (F) rechts- of linksom, respectievelijk om de temperatuur aan de bestuurderszijde (draaiknop L) of de passagierszijde (draaiknop F) te verhogen/verlagen. De ingestelde temperaturen worden op het display weergegeven. Als u de draaiknoppen helemaal naar rechts of naar links draait, tot aan de uiterste waarden HI of LO, word respectievelijk de functie van de maximale verwarming of de maximale koeling ingeschakeld.

Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur zo snel mogelijk wilt verwarmen. Als deze functie is ingeschakeld, zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Met de functie HI wordt de luchtverdeling ingesteld op Z en wordt de aanjagersnelheid automatisch geregeld. BELANGRIJK Schakel deze functie niet in bij een koude motor om toevoer van onverwarmde lucht in het interieur te voorkomen. Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de knop (L) of (F) voor het instellen van de temperatuur op een waarde lager dan 32°C zetten; op het display wordt 32°C weergegeven. Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een temperatuur aan van 32°C en wordt de temperatuur weer automatisch geregeld.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

❒ maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht;

LAMPJES EN BERICHTEN

Er kunnen 12 snelheden worden gekozen die worden weergegeven door de staafjes op het display:

NOODGEVALLEN

Als u op het display een temperatuur hoger dan 32 °C instelt, wordt deze functie ingeschakeld, onafhankelijk of de instelling aan de bestuurders- of passagierszijde of aan beide zijden plaatsvindt; door deze instelling wordt het systeem niet meer gescheiden geregeld; op het display verschijnt het opschrift HI.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Druk op de knop p voor het verhogen/verlagen van de aanjagersnelheid.

TECHNISCHE GEGEVENS

Functie HI (maximale verwarming)

ALFABETISCH REGISTER

REGELING AANJAGERSNELHEID

73

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

74

Functie LO (maximale koeling) Als u op het display een temperatuur onder 16°C instelt, wordt deze functie ingeschakeld; op het display verschijnt het opschrift LO. Deze functie kan worden ingeschakeld als u het interieur zo snel mogelijk wilt koelen. De functie onderbreekt de verwarming van de lucht, schakelt de recirculatiefunctie in (om te voorkomen dat warme lucht het interieur bereikt), schakelt de aircocompressor in, zet de luchtverdeling in de stand E en regelt de aanjagersnelheid automatisch. Als deze functie is ingeschakeld zijn alle handmatige instellingen toegestaan. Om de functie uit te schakelen, moet u de ring van de knop (L) of (F) voor het instellen van de temperatuur op een waarde hoger dan 16°C zetten; op het display wordt 16°C weergegeven. Als u de knop AUTO indrukt, geeft het display een temperatuur aan van 16 °C en wordt de temperatuur weer automatisch geregeld.

SNELLE ONTWASEMING/ ONTDOOIING VAN DE VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR (functie MAX-DEF) Druk op de knop - voor de automatische inschakeling (tijdgeschakeld) van alle functies die noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor. De functies zijn: ❒ inschakelen van de aircocompressor (bij buitentemperatuur boven 4°C); ❒ uitschakelen van de eventueel ingeschakelde recirculatiefunctie (lampje op de knop T gedoofd); ❒ inschakelen van de achterruit- (lampje op de knop - brandt) en spiegelverwarming; ❒ instellen van de maximale luchttemperatuur; ❒ regeling van de luchtopbrengst; ❒ instellen van de minimum aanjagersnelheid. BELANGRIJK Druk op de knop T voor luchttoevoer van buiten.

Als u de knop OFF indrukt, schakelt de airconditioning automatisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop T brandt). Als u de knop T indrukt, kunt u de luchtrecirculatie inschakelen (lampje op de knop is gedoofd) en omgekeerd. BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller worden bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. Wij raden u aan de recirculatiefunctie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

❒ geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld); lampje op de knop T brandt.

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ handmatig uitgeschakeld (recirculatie altijd uitgeschakeld met luchttoevoer van buiten); lampje op de knop T gedoofd;

NOODGEVALLEN

❒ automatische regeling; lampje op de knop T gedoofd;

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Er zijn drie mogelijkheden:

TECHNISCHE GEGEVENS

Druk op de knop T.

ALFABETISCH REGISTER

RECIRCULATIE INSCHAKELEN

75

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

76

SYNCHRONISATIE VAN INGESTELDE TEMPERATUREN (functie MONO) Als u de knop MONO indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gelijkgesteld.

IN-/UITSCHAKELEN AIRCOCOMPRESSOR Als u de knop ò indrukt, wordt de aircocompressor ingeschakeld. Inschakelen compressor

Draai aan de knop AUTO of MONO voor het verhogen/verlagen van de temperatuur aan beide zijden.

❒ lampje op de knop ò brandt;

Als u de knop MONO opnieuw indrukt of de draaiknop draait, wordt de functie uitgeschakeld.

Uitschakelen compressor

❒ weergave van het symbool ò op het display. ❒ lampje op de knop ò gedoofd; ❒ weergave van het symbool ò op het display verdwijnt. Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de luchttemperatuur in het interieur niet lager worden dan de buitentemperatuur; in deze situatie knippert het symbool ò op het display. De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. De aircocompressor schakelt weer in als u opnieuw de knop ò of AUTO indrukt: in het laatste geval worden de overige handmatige instellingen gewist.

E Q Z

Lucht uit de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard (lichaam passagier). Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor en achter en de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten.

Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte (warZE mere lucht), de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard en het luchtrooster achter (koelere lucht).

Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet u de knop AUTO indrukken. AIRCONDITIONING UITSCHAKELEN Druk op de knop OFF. Bij uitgeschakelde airconditioning branden de lampjes op de knoppen OFF en T.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

Lucht uit de luchtroosters in de beenruimte voor en achter. Met deze luchtverdeling wordt de lucht in het interieur zo snel mogelijk verwarmd.

LAMPJES EN BERICHTEN

Z

BELANGRIJK Druk om het systeem weer in te schakelen op de knop OFF: alle functies die waren opgeslagen voor het uitzetten van de motor, worden hervat.

NOODGEVALLEN

Lucht uit de luchtroosters voor de ontdooiing/ontwaseming van de voorruit en de zijruiten voor.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Q

TECHNISCHE GEGEVENS

Als u één of meer knoppen Q/E/Z indrukt, dan kunt u handmatig één van de 5 mogelijke verdelingen van de lucht naar het interieur kiezen:

BELANGRIJK Voor de werking van de airconditioning moet minstens een knop van de luchtverdeling Q/E/Z worden ingedrukt. Het systeem staat niet toe dat alle knoppen Q/E/Z zijn uitgeschakeld.

ALFABETISCH REGISTER

LUCHTVERDELING KIEZEN

77

˙

Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting.

å

6

Ÿ∆

De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.

2

BUITENVERLICHTING

Î

Draai de draaiknop in stand 6.

STARTEN EN RIJDEN

Î

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

BUITENVERLICHTING

7

F0I0065m

Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden. Draai de draaiknop in stand 2.

˙

6

2

Als het dimlicht en de mistlampen voor branden en het grootlicht wordt ingeschakeld, schakelt automatisch het dimlicht uit.

Ÿ∆

GROOTLICHT

Î

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

DIMLICHT 7

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Î

Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de draaiknop reeds in stand 2 staat (vergrendelde stand). F0I0066m

Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur trekt (het dimlicht wordt weer ingeschakeld).

Î

ALFABETISCH REGISTER

Ÿ∆

Î

78

˙

TECHNISCHE GEGEVENS

7 6

2

Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.

F0I0067m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

GROOTLICHTSIGNAAL 7 ˙

6

Ÿ∆

VEILIGHEID

2

RICHTINGAANWIJZERS Î

F0I0068m

❒ omlaag (stand 2): inschakeling linker richtingaanwijzers.

6

NOODGEVALLEN

Ÿ∆

Î

Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug.

OFF ON

F0I0069m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

2

Î

De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.

LAMPJES EN BERICHTEN

Op het instrumentenpaneel knippert het waarschuwingslampje Î of ¥.

TECHNISCHE GEGEVENS

❒ omhoog (stand 1): inschakeling rechter richtingaanwijzers;

STARTEN EN RIJDEN

Î

Zet de hendel in de vergrendelde stand:

ALFABETISCH REGISTER

Het grootlichtsignaal kan worden gegeven door de hendel naar het stuurwiel te trekken (onvergrendelde stand) ongeacht de stand van de draaiknop.

79

Met dit systeem kan de ruimte vóór de auto een bepaalde tijd worden verlicht.

˙

6

Ÿ∆

Inschakelen U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Î

2

Î

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

“FOLLOW ME HOME” 7

80

F0I0068m

Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 3,5 minuten; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en verschijnt een bericht op het multifunctionele of het instelbare multifunctionele display. Uitschakelen Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

RUITEN REINIGEN RUITENWISSERS/-SPROEIERS

VEILIGHEID

Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet: (A): ruitenwissers uitgeschakeld;

STARTEN EN RIJDEN

(B): wissen met interval; op enkele uitvoeringen kunnen met de draaiknop (F) 4 intervalstanden worden gekozen (van zeer langzaam tot zeer snel).

■■

= gemiddeld interval

■■■■

= snel interval

(C): langzaam continu wissen; (D): snel continu wissen; (E): tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand). In stand (E) werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in deze stand houdt. Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand (A) en schakelen de ruitenwissers automatisch uit.

F0I0096m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

= lang interval

TECHNISCHE GEGEVENS

■■

NOODGEVALLEN

= kort interval

ALFABETISCH REGISTER



LAMPJES EN BERICHTEN

Als de hendel in stand (B) staat, kunt u met de draaiknop (F) uit vier intervalstanden kiezen:

81

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), kunnen in een beweging de ruitensproeiers/-wissers worden ingeschakeld; als u de hendel langer dan een halve seconde bedient, schakelen de ruitenwissers automatisch in.

,

De ruitenwissers maken nog drie slagen nadat u de hendel hebt losgelaten. Op enkele uitvoeringen wordt het reinigen van de ruit voltooid door een vierde slag van de ruitenwissers na enkele seconden. F0I0159m

Als de hendel herhaaldelijk en kort (minder dan een halve seconde) wordt bediend, dan is het mogelijk om de voorruit meerdere keren te besproeien zonder de ruitenwissers in te schakelen.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

“Intelligente wis-/wasregeling”

82

Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

REGENSENSOR (indien aanwezig)

F0I0077m

Inschakelen

LAMPJES EN BERICHTEN

Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.

STARTEN EN RIJDEN

De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste continue snelheid (langzaam continu wissen) bij hevige regen.

VEILIGHEID

De regensensor bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel en staat in contact met de voorruit en zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.

Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag. BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Als u de draaiknop (F) draait, dan wordt de gevoeligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande ruitenwissers bij een droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt. Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de ruitenwissers 1 slag.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische werking.

F0I0096m

83

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Draai de start-/contactsleutel in stand STOP.

De regensensor is in staat om de volgende omstandigheden te herkennen en zich hieraan automatisch aan te passen:

Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand (B) is blijven staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand (A) of (C) worden gezet en daarna in stand (B).

❒ vuil op het controle-oppervlak (zoutaanslag, vuil, enz.);

Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, wordt ten minste één wisslag uitgevoerd, ook bij een droge ruit.

❒ verschil tussen dag en nacht.

❒ waterstrepen veroorzaakt door versleten wisserrubbers;

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Uitschakelen

84

Schakel de regensensor niet in als de auto in een wastunnel wordt gereinigd.

Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de regensensor is uitgeschakeld.

ATTENTIE

Als de voorruit gereinigd moet worden, controleer dan altijd of de regensensor is uitgeschakeld.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.

Op enkele uitvoeringen is de wisfrequentie van de achterruitwisser gesynchroniseerd met de ruitenwissers voor. F0I0157m

,

NOODGEVALLEN

De achterruitwisser maakt nog drie slagen nadat u de hendel hebt losgelaten. Op enkele uitvoeringen wordt het reinigen van de ruit voltooid door een vierde slag van de achterruitwisser na enkele seconden.

LAMPJES EN BERICHTEN

Bij enkele uitvoeringen kan, als u de hendel naar het dashboard duwt, in een beweging de achterruitsproeier/-wisser worden ingeschakeld; als u de hendel langer dan een halve seconde bedient, schakelt de achterruitwisser automatisch in.

KOPLAMPSPROEIERS F0I0158m

Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

De koplampsproeiers worden automatisch ingeschakeld als het dim/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

“Intelligente wis-/wasregeling”

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Draai voor inschakeling van de achterruitwisser de schakelaar van stand O in stand .Duw voor inschakeling van de achterruitsproeier de hendel in de richting van het dashboard.

85

OFF

Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. autosnelwegen), met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden, zonder bediening van het gaspedaal. Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.

ON Î

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Î

STARTEN EN RIJDEN

CRUISE-CONTROL (snelheidsregelaar) (indien aanwezig)

F0I0156m

SYSTEEM INSCHAKELEN

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Draai de draaiknop (A) in stand ON.

86

Het systeem mag alleen worden ingeschakeld in de 4e, 5e of 6e versnelling. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid. Als het systeem is ingeschakeld, brandt het controlelampje Ü op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).

Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier worden opgeroepen:

❒ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het opslaan van de snelheid (4e, 5e of 6e versnelling);

Dit kan op twee manieren: ❒ trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of ❒ zet de draaiknop (B) in stand (+). Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.

NOODGEVALLEN

OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ druk op de knop RES (C).

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal. Als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid.

❒ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen snelheid;

TECHNISCHE GEGEVENS

❒ zet de draaiknop (B) ten minste 3 seconden in stand (+) en laat vervolgens de knop los: de snelheid van de auto wordt opgeslagen en het gaspedaal kan nu worden losgelaten.

ALFABETISCH REGISTER

❒ zet de draaiknop (A) in stand ON en trap het gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Ga als volgt te werk:

VEILIGHEID

OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN

STARTEN EN RIJDEN

SNELHEID OPSLAAN

87

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

SYSTEEM INSCHAKELEN

Dit kan op twee manieren: ❒ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op;

Zet de schakelaar (A) in stand OFF of de start/contactsleutel in stand STOP. Het systeem wordt bovendien automatisch uitgeschakeld in een van de volgende gevallen:

of

❒ bij intrappen van het rem- of koppelingspedaal;

❒ houd schakelaar (B) in stand (–), totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch wordt opgeslagen. Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.

❒ bij inschakelen van het ESP of ASR (indien aanwezig); ❒ bij inschakelen van een andere versnelling bij uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak (indien aanwezig); ❒ als de selectorhendel van de Dualogic versnellingsbak (indien aanwezig) per ongeluk in stand N wordt gezet.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN

88

ATTENTIE

Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook in de vrijstand of, bij uitvoeringen met Dualogic versnellingsbak, de hendel in stand N.

ATTENTIE

Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop (A) in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, zo snel mogelijk door de Fiat-dealer controleren.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

PLAFONDVERLICHTING

Met kantelbaar lampenglas Het lampje gaat automatisch branden als u een van de voorportieren opent en dooft als het betreffende portier wordt gesloten. Bij gesloten portieren kunt u het lampje in- en uitschakelen door op de korte zijde te drukken, zoals afgebeeld.

F0I0088m

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

PLAFONDVERLICHTING VOOR

LAMPJES EN BERICHTEN

Met spotjes Met de schakelaar (A) kunnen de plafondlampjes worden in- en uitgeschakeld.

Met schakelaar (A) naar rechts geschoven, blijven de lampen (C) en (D) branden, ongeacht het openen/sluiten van de portieren. Op enkele uitvoeringen wordt de verlichting geleidelijk in-/uitgeschakeld.

F0I0089m

TECHNISCHE GEGEVENS

Met de schakelaar (A) naar links geschoven, zijn de lampen (C) en (D) uitgeschakeld en gaan niet branden bij het openen van de portieren.

ALFABETISCH REGISTER

Met de schakelaar (A) in het midden worden de lampen (C) en (D) in/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de portieren.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Schakelaar (B) regelt de werking van de spotjes.

89

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

90

Als de plafondverlichting uit is, wordt met schakelaar (B):

Brandduurregeling bij het instappen

❒ in linker stand, lamp (C) ingeschakeld;

De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden:

❒ in rechter stand, lamp (D) ingeschakeld.

❒ ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de voorportieren;

BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat de accu ontlaadt. Brandduurregeling van de plafondverlichting Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken, hebben enkele uitvoeringen 2 brandduurregelingen.

❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van één van de portieren; ❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een portier (binnen 3 minuten). De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid. Brandduurregeling bij het uitstappen Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manier branden: ❒ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor; ❒ ongeveer 3 minuten bij het openen van een van de portieren; ❒ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een portier (binnen 3 minuten). De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de portieren worden vergrendeld.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

BEDIENINGSORGANEN WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN

MISTACHTERLICHT Inschakelen: druk bij ingeschakeld dimlicht op knop 4. Uitschakelen: druk de knop nogmaals in. ACHTERRUITVERWARMING Inschakelen: druk op de knop (. De achterruitverwarming schakelt na ongeveer 20 minuten automatisch uit.

ATTENTIE

Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.

STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

Uitschakelen: druk de knop nogmaals in

NOODGEVALLEN

Inschakelen: druk bij ingeschakelde buitenverlichting op knop 5.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

MISTLAMPEN VOOR (indien aanwezig)

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0076m

Uitschakelen: Druk opnieuw op de schakelaar.

ALFABETISCH REGISTER

Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar. Gelijktijdig gaan op het instrumentenpaneel de controlelampjes Î en ¥ branden.

VEILIGHEID

Inschakelen: druk op de schakelaar r, ongeacht de stand van de contactsleutel.

91

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR (FIS) Deze veiligheidsschakelaar bevindt zich onder het dashboard op de portierstijl rechtsvoor. De schakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat.

STARTEN EN RIJDEN

Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.

F0I0081m

Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op knop (A) om de brandstoftoevoer weer te herstellen en de verlichting weer in te schakelen.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.

92

ATTENTIE

Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

INTERIEURUITRUSTING DASHBOARDKASTJE

F0I0079m

LAMPJES EN BERICHTEN

MUNTENBAKJE

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Trek om het kastje te openen aan de handgreep (A), zoals door de pijl wordt aangegeven.

F0I0086m

PASJES-/KAARTHOUDER

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

Op de tunnelconsole bevinden zich openingen om telefoonkaarten, pasjes/credit-cards of tolkaarten in op te bergen.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Afhankelijk van de uitvoering bevindt het bakje zich op het dashboard of op de tunnelconsole.

F0I0087m

93

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Druk voor het inschakelen van de aansteker de knop (A) in, als de contactsleutel in stand MAR staat. Na ongeveer 15 seconden springt de knop in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik. BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt. F0I0197m

Voor

Achter F0I0080m

De asbak bevindt zich in de tunnelconsole en is verzonken. Trek de asbak in de richting van de pijlen om hem te gebruiken of te legen. BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak voor papiertjes; als deze in contact komen met smeulende peuken kan er brand ontstaan.

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Voor gebruik: trek aan het klepje. Om de asbak (B) uit te nemen en te legen, moet u de asbak omhoog trekken in de richting van de pijl.

Niet-rokers kunnen de asbak voor en achter uitnemen en beschikken daarmee over een extra opbergvakje.

ALFABETISCH REGISTER

94

BELANGRIJK De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden. ASBAK

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

AANSTEKER

F0I0052m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

ZONNEKLEPPEN De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Bij enkele uitvoeringen bevindt zich op de achterzijde van de zonneklep aan bestuurderszijde een spiegeltje voorzien van een afsluitschuifje. Om het spiegeltje te gebruiken, moet het afsluitschuifje (A) worden geopend. F0I0082m

Dit zijn uitzetruiten. Ga voor het openen als volgt te werk:

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ plaats de hendel zoals is aangeven in de afbeelding; ❒ druk de hendel naar buiten totdat de ruit geheel geopend is; ❒ druk de hendel naar achteren totdat de vergrendeling inspringt.

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0083m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Om de ruit te sluiten, drukt u de hendel in tegenovergestelde richting totdat u een klik hoort waarmee de hendel weer in de vergrendelde stand staat.

ALFABETISCH REGISTER

ZIJRUITEN ACHTER (3-deurs uitvoeringen)

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

De zonneklep aan passagierszijde is voorzien van een spiegeltje.

95

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

OPENDAK (indien aanwezig) Het opendak wordt elektrisch bediend. De elektrische bediening werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. U bedient het dak met een schakelaar. Zodra u de schakelaar loslaat, blijft het dak in de stand staan waarin het zich op dat moment bevindt.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DAK OPENEN

96

F0I0084m

Geheel openen Druk op deel (A) (symbool) van de schakelaar. Openen in kantelstand Dit is alleen mogelijk als het dak gesloten is. Druk op deel (B) van de schakelaar. DAK SLUITEN Druk op deel (B) van de schakelaar. Als het opendak in kantelstand is geopend, druk dan op deel (A) (symbool) van de schakelaar. Het opendak is voorzien van een met de hand verschuifbaar zonnescherm dat het binnendringen van direct zonlicht verhindert. Het zonnescherm kan met behulp van een handgreep worden verschoven.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

BEDIENING IN NOODGEVALLEN Als het opendak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het ook handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:

❒ steek de bijgeleverde schroevendraaier in zitting (C) en draai aan de schroevendraaier; F0I0085m

ATTENTIE

Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het opendak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden. Onzorgvuldig gebruik van het opendak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van de schakelaar altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het opendak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.

TECHNISCHE GEGEVENS

Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.

ALFABETISCH REGISTER

F0I0094m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ als het dak volledig geopend is, draait u de schroevendraaier een halve slag terug, totdat u een klik hoort, en pas daarna verwijdert u de schroevendraaier.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

❒ licht het rooster (A) bij de door de pijl aangegeven punten (B) op en verwijder het;

97

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

98

PORTIEREN CENTRALE PORTIERVERGRENDELING Van buitenaf Sluit de portieren, steek de sleutel in het slot van een van de voorportieren, en draai de sleutel. Van binnenuit Sluit de portieren en druk op een van de voorportieren het knopje naar beneden (vergrendelen) of trek het knopje omhoog (ontgrendelen). Met de knopjes aan de binnenzijde van de achterportieren ver- of ontgrendelt u uitsluitend het betreffende portier.

BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een van de portieren niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na enkele pogingen schakelt het systeem ongeveer 2 minuten uit. In deze 2 minuten kunt u de portieren met de hand ver- en ontgrendelen. Na de 2 minuten is het systeem weer gereed. Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

KINDERVEILIGHEIDSSLOT (5-deurs uitvoeringen) Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend worden. Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld:

LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

BELANGRIJK Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide portieren hebt ingeschakeld of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

BELANGRIJK Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.

F0I0129m

TECHNISCHE GEGEVENS

Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren.

ALFABETISCH REGISTER

❒ stand 2 - systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden geopend).

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

❒ stand 1 - systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);

99

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (indien aanwezig) BEDIENINGSORGANEN Op het dashboard bevinden zich twee drukschakelaars waarmee u, als de contactsleutel in stand MAR staat, de zijruiten bedient:

STARTEN EN RIJDEN

(A): openen/sluiten zijruit linksvoor; F0I0154m

(B): openen/sluiten zijruit rechtsvoor. Op bepaalde uitvoeringen:

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ kunt u gedurende ongeveer 2 minuten de zijruiten openen/sluiten als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen (alleen bij gesloten portieren);

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

❒ wordt de zijruit aan de bestuurderszijde automatisch geopend/gesloten als u de schakelaar (A) langer dan een halve seconde ingedrukt houdt. De beweging stopt als de ruit aan het einde van zijn slag is of als u nogmaals op de schakelaar drukt.

100

ATTENTIE

Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachte inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

BAGAGERUIMTE ACHTERKLEP OPENEN

Van binnenuit opent u de achterklep door aan de hendel (A) naast de bestuurdersstoel te trekken. BELANGRIJK Bedien de ontgrendelhendel van de achterklep niet als de auto rijdt.

F0I0198m

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Van buitenaf opent u de achterklep door het slot met de contactsleutel te ontgrendelen.

LAMPJES EN BERICHTEN

De achterklep gaat dank zij de gasveren gemakkelijk open.

TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

F0I0090m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Als u de achterklep opent gaat bij enkele uitvoeringen de bagageruimteverlichting branden.

101

U sluit de achterklep door deze te laten zakken en ter hoogte van het slot te drukken, totdat u de vergrendeling hoort.

Naderhand aangebrachte voorwerpen op de hoedenplank (luidsprekers, spoiler, enz.) kunnen, behalve wanneer de auto hierop is voorbereid, de juiste werking van de gasveren verhinderen.

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

ACHTERKLEP SLUITEN

102

ATTENTIE

Bij het gebruik van de bagageruimte mag het maximum laadvermogen nooit worden overschreden (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”). Controleer bovendien of de bagage goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.

Rijd niet met voorwerpen op de hoedenplank: bij een ongeval of bruusk remmen kunnen ze de passagiers verwonden.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

BAGAGERUIMTE VERGROTEN

STARTEN EN RIJDEN

F0I0190m

LAMPJES EN BERICHTEN

Ga als volgt te werk: ❒ druk de gespen in de sluitingen (aangegeven door de pijlen) op de rugleuning; ❒ trek aan de handgreep (A) in het midden van de achterzitting en klap de zitting omhoog in de richting van de pijl; ❒ controleer of de beide gordels (A) van de veiligheidsgordels aan de zijkant door de bijbehorende geleidebeugels (B) lopen; ❒ haak de rugleuning los door de bijbehorende zijsteunen (C) in de richting van de pijl te verplaatsen en klap de rugleuning neer, waardoor er een vlakke vloer ontstaat in de bagageruimte.

VEILIGHEID

Met ondeelbare achterbank

Het is mogelijk de bagageruimte geheel of gedeeltelijk te vergroten. OPMERKING Maak de gordel vast in de sluiting voordat u de rugleuning neerklapt. Voor een gedeeltelijke vergroting, kan alleen het rechter deel worden neergeklapt. Ga als volgt te werk:

F0I0137m

❒ verwijder de hoedenplank (zie de volgende paragraaf);

TECHNISCHE GEGEVENS

❒ trek het rechter deel van de zitting omhoog met de handgreep (A); ❒ druk op de knop aan de zijkant van de beide steunen en verwijder de hoofdsteunen door deze omhoog te trekken;

ALFABETISCH REGISTER

❒ controleer of de beide gordels (C) van de veiligheidsgordels aan de zijkant door de bijbehorende geleidebeugels (D) lopen; ❒ haak de rugleuning los door de zijsteun (B) te verplaatsen en klap de rugleuning naar voren, waardoor er een vlakke vloer ontstaat in de bagageruimte.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Met deelbare achterbank (indien aanwezig)

F0I0191m

103

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Om de bagageruimte geheel te vergroten, moeten beide achterzittingen omhoog worden geklapt met behulp van de handgrepen en vervolgens de rugleuningen worden neergeklapt, volgens de procedure die staat beschreven bij de ondeelbare achterbank. Bij uitvoeringen die zijn uitgerust met een driepuntsgordel met rolautomaat moet u als volgt te werk gaan: ❒ druk als de gordel vastzit op de knop (zwart) van de sluiting (A);

STARTEN EN RIJDEN

❒ begeleid de heupgordel langzaam tot aan de doorvoeropening (B) op de bovenkant van de rugleuning. Trek vervolgens de tweede gesp (C) uit de doorvoeropening;

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ trek de eerste gesp (D) uit de doorvoeropening, maak de gesp vast aan de borgpen (E) op de bekleding van de achterstijl. De gordel weer gebruiksklaar maken:

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

❒ maak de eerste gesp (D) los van de borgpen (E);

104

F0I0192m

❒ steek de eerste gesp (D) in de doorvoeropening (B) zonder de gordel te draaien en zorg ervoor dat het reliëf (F) op de gesp van de gordel samenvalt met de inkeping op de doorvoeropening zelf; plaats vervolgens de tweede gesp (C) in de doorvoeropening; ❒ trek de gordel rustig uit en laat de gordelband door de doorvoeropening (B) lopen. Maak vervolgens de eerste gesp (D) vast in de sluiting A (grijs met zwarte knop) waarbij de twee merktekens (twee gele balletjes, één op de gesp en één op de sluiting) moeten samenvallen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

HOEDENPLANK VERWIJDEREN Ga als volgt te werk:

❒ trek de pennen (B) uit de zittingen (C); ❒ schuif de hoedenplank in de richting van het interieur en draai hem zoals in de afbeelding is aangegeven. F0I0091m

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

BELANGRIJK Als u zware voorwerpen vervoert en u ‘s nachts rijdt, moet u controleren of de hoogteregelaars van de koplampen in de juiste stand staan (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk).

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0092m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

De losse hoedenplank kunt u vervolgens opbergen dwars tussen de rugleuningen van de voorstoelen en de opgeklapte zitting van de achterbank.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

❒ maak de uiteinden van de koorden (A) los door de ogen uit de pennen los te haken;

F0I0093m

105

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

ACHTERBANK TERUGPLAATSEN Uitvoeringen met ondeelbare achterbank Voer de handelingen voor het vergroten van de bagageruimte in omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gespen in de sluitingen op de rugleuning zitten om te voorkomen dat ze onder de zitting blijven.

F0I0091m

Voer de handelingen voor het vergroten van de bagageruimte in omgekeerde volgorde uit. Controleer of de gespen in de sluitingen aan de zijkant zitten om te voorkomen dat ze onder de zitting blijven. Maak bij uitvoeringen met een heupgordel de gordel vast in de sluiting en houd daarbij de gordel omhoog. Klap vervolgens de zitting terug. Plaats bij uitvoeringen met een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat de gordel in de gebruiksstand (zie de vorige pagina’s) en zorg ervoor dat de gordels klaar zijn voor gebruik.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Uitvoeringen met deelbare achterbank

106

Bij het terugplaatsen van de hoedenplank moeten de twee koorden aan de zijkant (A) weer worden vastgehaakt en langs de binnenzijde van de gasveren lopen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

MOTORKAP OPENEN ❒ trek de hendel (A) in de richting van de pijl; ❒ druk, zoals aangegeven door de pijl, op de haak (B); ❒ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang (C) uit de klem, steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting (D) op de motorkap.

F0I0095m

F0I0236m

TECHNISCHE GEGEVENS

D

ALFABETISCH REGISTER

C

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

BELANGRIJK Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Ga als volgt te werk:

F0I0056m

107

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

Ga als volgt te werk: ❒ houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang (C) uit zitting (B) en plaats de steunstang terug in de klem;

BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat.

❒ laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten door de motorkap op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

SLUITEN

108

ATTENTIE

Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen.

ATTENTIE

Voer deze handelingen alleen uit als de auto stilstaat.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

ALLESDRAGERS

VEILIGHEID

BEVESTIGINGSPUNTEN 3-deurs uitvoeringen De bevestigingsbeugels voor zijn bereikbaar nadat u het rubber op de in de afbeelding aangegeven plaatsen iets hebt verplaatst.

STARTEN EN RIJDEN

De bevestigingspunten achter zijn te vinden bij het symbool O boven de zijruiten achter.

TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

F0I0070m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Om de bevestigingsbeugels te gebruiken moet de sluiting (A) worden verwijderd, zoals is aangegeven in de afbeelding.

109

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

5-deurs uitvoeringen De bevestigingsbeugels voor zijn bereikbaar nadat u het rubber op de in de afbeelding aangegeven plaatsen iets hebt verplaatst. De bevestigingspunten achter zijn te vinden bij het symbool O boven de zijruiten achter. Bevestig de steunen van de allesdragers aan de bevestigingsbeugels.

STARTEN EN RIJDEN

Om de bevestigingsbeugels te gebruiken moet de sluiting (A) worden verwijderd, zoals is aangegeven in de afbeelding. Controleer na enkele kilometers opnieuw of de bevestigingsbouten nog goed vastzitten.

LAMPJES EN BERICHTEN

BELANGRIJK Voor beide versies (3- of 5-deurs) dient u zich strikt aan de aanwijzingen te houden die in het pakket zijn meegeleverd. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

BELANGRIJK Overschrijd nooit het maximum draagvermogen (zie het hoofdstuk “Technische gegevens”).

110

F0I0071m

0

VEILIGHEID Ÿ∆

F0I0063m

STARTEN EN RIJDEN

De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR staat en de dimlichten zijn ingeschakeld. Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. De stand van de koplampen moet nu worden gecorrigeerd.

1

LAMPJES EN BERICHTEN

KOPLAMPVERSTELLING

7 ¯

BELANGRIJK Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer.

¯

KOPLAMPEN AFSTELLEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

KOPLAMPEN

Het display op het instrumentenpaneel toont de stand gedurende de koplampafstelling.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

❒ druk de knop (A) in en houd de knop ingedrukt totdat een lagere stand is bereikt.

TECHNISCHE GEGEVENS

❒ druk de knop (B) in en houd de knop ingedrukt totdat een hogere stand is bereikt;

ALFABETISCH REGISTER

Ga als volgt te werk:

NOODGEVALLEN

Koplampen afstellen

111

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Stand 0 - één of twee personen op de voorstoelen. Stand 1 - vijf personen. Stand 2 - vijf personen + bagage. Stand 3 - bestuurder + maximale lading in de bagageruimte. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. F0I0259m

KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND De koplampen zijn aangepast aan de eisen van het land waaraan de nieuwe auto is geleverd. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden afgeplakt volgens de aanwijzingen/afmetingen die in de afbeelding zijn aangegeven; gebruik hiervoor een ondoorzichtige sticker. De afbeeldingen hebben betrekking op de overgang van een land waar links wordt gereden naar een land waar rechts wordt gereden.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Correcte standen op basis van de beladingsgraad

112

F0I0260m

Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen.

Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip op het wegdek.

ATTENTIE

Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingedrukt; op deze manier hebt u, afhankelijk van de conditie van het wegdek, de kortste remweg.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN TECHNISCHE GEGEVENS

Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s worden genomen.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Als het ABS in werking treedt, betekent dit dat de grip van de banden op het wegdek gering is; u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.

VEILIGHEID

INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM

STARTEN EN RIJDEN

Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.

BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: in deze periode moet bruusk, herhaaldelijk en langdurig remmen worden vermeden.

LAMPJES EN BERICHTEN

ABS (indien aanwezig)

113

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Storing in ABS Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dat geval werkt het remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.

Storing in EBD Bij een storing branden de waarschuwingslampjes > en x op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). In dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiatdealer om het systeem te laten controleren.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

STORINGSMELDINGEN

114

ATTENTIE

Als het waarschuwingslampje x gaat branden (op het instelbare multifunctionele display verschijnt ook een bericht), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiatdealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.

INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM Het ESP wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.

ATTENTIE

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

Bij inschakeling gaat het lampje á op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.

Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden op een helling omhoog. Het systeem werkt bij draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en als de eerste versnelling of de achteruit is ingeschakeld. Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP ervoor dat de voorwielen ongeveer 2 seconden geremd blijven waardoor u makkelijker kunt wegrijden. Na deze 2 seconden schakelt het systeem automatisch uit.

NOODGEVALLEN

INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM

HILL HOLDER-SYSTEEM (indien aanwezig)

Storingsmeldingen Bij een storing brandt het waarschuwingslampje * op het instrumentenpaneel en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).

De prestaties van het ESP mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

De werking van het ESP is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt.

Als er een storing is in het ESP wordt het systeem automatisch uitgeschakeld, gaat het lampje á op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”). Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.

TECHNISCHE GEGEVENS

Het ESP is een systeem dat de stabiliteit van de auto bewaakt als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.

STORINGSMELDINGEN

ALFABETISCH REGISTER

ESP (Electronic Stability Program) (indien aanwezig)

115

ASR (Antislip Regulation) Het ASR controleert de trekkracht van de auto en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen. Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden twee verschillende controlesystemen ingeschakeld: ❒ als beide aangedreven wielen doorslippen, vermindert het ASR het motorvermogen;

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te trekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling in te schakelen.

ATTENTIE

Als eventueel met het reservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP ingeschakeld. Blijf er echter rekening mee houden dat het reservewiel kleiner is dan de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de auto.

ATTENTIE

Voor de juiste werking van het ESP is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ als één van beide aangedreven wielen doorslipt, zorgt het ASR ervoor dat automatisch dat wiel wordt afgeremd.

116

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Het ASR is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden: ❒ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie;

F0I0153m

IN-/UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM Het ASR schakelt automatisch in als de motor wordt gestart. Het in-/uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het verschijnen van een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).

De prestaties van het systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Tijdens het rijden kunt u het systeem uitschakelen en vervolgens weer inschakelen door de schakelaar ASR OFF op de middenconsole in te drukken.

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).

NOODGEVALLEN

❒ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

❒ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de conditie van het wegdek;

117

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Als het ASR tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt het automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.

STORINGSMELDINGEN Als er een storing is in het ASR, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje V op het instrumentenpaneel constant branden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.

Schakel het ASR uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen juist meer trekkracht op.

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het lampje op de schakelaar ASR OFF branden en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).

118

ATTENTIE

Als met het reservewiel wordt gereden, dan wordt het ASR uitgeschakeld, gaat het lampje V op het instrumentenpaneel constant branden en verschijnt er een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”).

Voor de juiste werking van het ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.

❒ de werking van het systeem controleren; ❒ signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen; ❒ signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen.

Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (er verschijnt ook een bericht op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. De werking van het lampje U kan worden gecontroleerd met behulp van speciale apparatuur van de verkeerspolitie. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

Het doel is:

NOODGEVALLEN

BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet de Fiat-dealer voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zonodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en berichten”) dat de betreffende componenten defect zijn.

TECHNISCHE GEGEVENS

Met het EOBD (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd van die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie.

Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen. Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.

ALFABETISCH REGISTER

EOBD-SYSTEEM (benzine-uitvoeringen)

119

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

120

AUTORADIO (indien aanwezig)

INBOUWVOORBEREIDING AUTORADIO (indien aanwezig)

Als de auto niet is uitgerust met de inbouwvoorbereiding autoradio, beschikt u op het dashboard en in de portieren over een aantal opbergvakken, die de functionaliteit van het interieur vergroten.

De inbouwvoorbereiding bestaat uit: voedingskabels autoradio, voedingskabels voor de luidsprekers voor en achter, antenne en antennekabel, 4 luidsprekers in de voorportieren (2 tweeter en 2 woofer) en 2 fullrange luidsprekers achter.

In het Fiat Lineaccessori-programma is een speciale kit beschikbaar voor de “Inbouwvoorbereiding autoradio”. Raadpleeg voor de werking van de autoradio met cassettespeler/CD-speler/CDMP3-speler (indien aanwezig) het supplement dat bij dit instructieboekje is geleverd.

Luidsprekers ❒ 2 tweeter luidsprekers met elk een piekvermogen van 40W; ❒ 2 woofer luidsprekers voor, met een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen van 40W; ❒ 2 full-range luidsprekers achter, met een diameter van 100 mm en met elk een piekvermogen van 30W.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Autoradio inbouwen

LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0193m

ALFABETISCH REGISTER

Verwijder het geklemde vakje door uw hand in het vakje te steken en deze naar boven te drukken. Schuif vervolgens het vakje in de richting van het interieur. Monteer de houder (geklemde montage) en houd de voedingskabels voor de elektrische verbinding beschikbaar.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Voor het inbouwen van de autoradio moet het vakje dat is afgebeeld, vervangen worden door het paneel dat geleverd wordt bij de optional “Inbouwvoorbereiding autoradio” en is opgeborgen in de bagageruimte.

121

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Schema voor de voorbereide elektrische bedrading en extra aansluitingen A. Zekeringen- en relaiskast B. Tweeter luidspreker linker voorportier

STARTEN EN RIJDEN

C. Tweeter luidspreker rechter voorportier

LAMPJES EN BERICHTEN

D. Woofer luidspreker linker voorportier E. Woofer luidspreker rechter voorportier

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

F. Autoradio

122

G. Full-range luidspreker linksachter F0I0033m

H. Full-range luidspreker rechtsachter

Kleurcode kabels:

BN = Wit/Zwart

I. Antenne

B=Wit

CN = Oranje/Zwart

N = Zwart

CV = Oranje/Groen

L. Aansluiting op linker voorportier

R = Rood

NZ = Zwart/Paars

AG = Blauw/Geel

RN = Rood/Zwart

AR = Blauw/Rood

SN = Roze/Zwart

M. Aansluiting op rechter voorportier

❒ antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon 900/1800 MHz) op het dak;

❒ antennekabel voor de antenne met dubbele functie en een kabel met een 10-polige stekker.

❒ antennekabel voor de antenne met dubbele functie en een kabel met een 10-polige stekker.

De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de middenconsole.

ATTENTIE

De antenne heeft een maximaal vermogen van 20W.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

De handsfree kit moet u zelf aanschaffen en geschikt zijn voor uw mobiele telefoon.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

De stekker is ingebouwd tussen de stuurkolom en de middenconsole.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

❒ luidspreker met dubbele functie (autoradio en mobiele telefoon) ingebouwd in het portier aan passagierszijde;

VEILIGHEID

De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is gekoppeld aan de autoradio met cassettespeler, CDspeler, CDMP3-speler of navigatiesysteem, bestaat uit de volgende onderdelen:

❒ antenne met dubbele functie (autoradio + mobiele telefoon 900/1800 MHz) op het dak;

STARTEN EN RIJDEN

De inbouwvoorbereiding voor de telefoon die is gekoppeld aan de inbouwvoorbereiding voor de autoradio, bestaat uit de volgende onderdelen:

LAMPJES EN BERICHTEN

INBOUWVOORBEREIDING MOBIELE TELEFOON (indien aanwezig)

123

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

Aansluitschema van de elektrische bedrading: 1 MUTE-functie autoradio 2 Vrij 3 Massa INPUT-signaal mobiele telefoon (*) 4 INPUT-signaal mobiele telefoon (*) 5 Luidspreker met dubbele functie in het voorportier aan passagierszijde (+) (**) F0I0194m

6 Luidspreker met dubbele functie in het voorportier aan passagierszijde (–) (**) 7 Voeding via start-/contactslot (+15) 8 Vrij 9 Voeding (+) via accu 10 Massa (*) Autoradio met cassettespeler, CD-speler, CDMP3-speler of navigatiesysteem.

Plaats de microfoon bij voorkeur in de nabijheid van het plafondlampje voor.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

(**) Inbouwvoorbereiding autoradio.

124

Laat de installatie van de mobiele telefoon en de aansluiting op de inbouwvoorbereiding uitsluitend door de Fiat-dealer uitvoeren. Zo bent u verzekerd van het beste resultaat en wordt voorkomen dat de rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.

BELANGRIJK Door het gebruik van een mobiele telefoon, een 27 mc-zender of gelijksoortige apparaten in de auto (zonder buitenantenne) ontstaan elektromagnetische velden die, versterkt door de reflectie in het interieur, niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de inzittenden kunnen zijn, maar ook storingen in de elektrische systemen van de auto kunnen veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht.

Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een steile afdaling. Zorg dat niets (vloermatten, enz.) de slag van de pedalen kan beperken.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie.

VEILIGHEID

Mobiele telefoons en andere radiozendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc) mogen alleen in de auto worden gebruikt als een aparte antenne aan de buitenkant van de auto wordt gemonteerd.

STARTEN EN RIJDEN

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (autoradio, anti-diefstalsatellietbewaking, enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden uit het Fiat Lineaccessori-programma en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.

LAMPJES EN BERICHTEN

RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOON

NOODGEVALLEN

EXTRA ACCESSOIRES

125

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (indien aanwezig)

126

De auto kan zijn uitgerust met de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”. De elektrische stuurbekrachtiging werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Met het systeem kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rij-omstandigheden. F0I0104m

IN-/UITSCHAKELEN (CITY-functie) Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop op het middelste deel van het dashboard. De inschakeling van de functie wordt aangegeven door het opschrift CITY op het display van het instrumentenpaneel. Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd; deze instelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad. Bij ingeschakelde CITY-functie wordt op de Sporting-uitvoering bovendien een comfortabel rijgedrag gegarandeerd omdat de auto dan minder heftig op bewegingen van het gaspedaal reageert, zowel bij accelereren als afremmen.

Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan door externe factoren het lampje g op het instrumentenpaneel gaan branden.

BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen, in deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto vervolgens weer gebruikt wordt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal werken.

VEILIGHEID

Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuurbaar.

STARTEN EN RIJDEN

Eventuele storingen in het systeem worden aangegeven door het branden van het lampje g op het instrumentenpaneel en er verschijnt een bericht op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes en mededelingen”).

In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten, de motor ongeveer 20 seconden uitzetten en vervolgens de auto weer starten. Als het lampje g blijft branden (en het bericht op het instelbare multifunctionele display blijft weergegeven), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.

LAMPJES EN BERICHTEN

STORINGSMELDINGEN

127

Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto en attenderen de bestuurder via een repeterend akoestisch signaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto. ACTIVERING

Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe. AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt er een kort akoestisch signaal om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld. Als een obstakel binnen het meetbereik van de auto wordt gesignaleerd, treedt automatisch een repeterend akoestisch signaal in werking:

❒ het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm;

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

NOODGEVALLEN

F0I0234m

De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

PARKEERSENSOREN (indien aanwezig)

128

❒ de frequentie van het signaal neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt;

❒ het signaal blijft constant als de afstand tussen de auto en het obstakel onveranderd blijft.

De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak.

Meetbereik aan de zijkant ................ 60 cm Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, wordt de kortste afstand weergeven. STORINGSMELDINGEN

De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de kabelstekker losmaakt.

De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (let vooral op kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moet als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.

ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Als bij het inschakelen van de achteruit, storingen in de parkeersensoren worden gevonden, dan klinkt er gedurende 3 seconden een akoestisch signaal.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Meetbereik in het midden .............. 120 cm

VEILIGHEID

WERKING MET AANHANGER

STARTEN EN RIJDEN

Signalering

129

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

130

ALGEMENE OPMERKINGEN

TANKEN MET DE FIAT PUNTO

❒ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder de sensoren bevinden.

BENZINEMOTOREN

❒ Obstakels die zich zeer dicht bij de achterkant van de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden. ❒ De signalen die door de sensoren gestuurd worden, kunnen veranderd zijn door beschadiging van de sensoren zelf, door vuil, sneeuw of ijs op de sensoren of door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.

Tank uitsluitend loodvrije benzine. Om vergissingen te voorkomen is de diameter van de vulpijp van de tank kleiner, zodat het vulpistool voor loodhoudende benzine er niet in past. Het octaangetal van de benzine moet ten minste 95 R.O.N. zijn. BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild. BELANGRIJK Tank met de Fiat Punto nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.

U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf toevoegen heeft geen enkel effect.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ALFABETISCH REGISTER

De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (Europese specificatie EN590). Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt.

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer of voor de winter is ontwikkeld (in de bergen/lage buitentemperaturen).

VEILIGHEID

Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt.

Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.

STARTEN EN RIJDEN

DIESELMOTOREN

131

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

DOP VAN DE BRANDSTOFTANK De tankdop is voorzien van een slot en een koord dat aan het klepje vastzit, om verlies van de dop te voorkomen. Openen Ga als volgt te werk:

STARTEN EN RIJDEN

❒ houd de dop stevig vast en draai de contactsleutel linksom; F0I0160m

❒ draai de dop ongeveer een kwart slag linksom en verwijder de dop.

LAMPJES EN BERICHTEN

BELANGRIJK Door de hermetische afsluiting kan de druk in de tank iets oplopen; daarom is het normaal als u tijdens het losdraaien van de tankdop een gesis hoort.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals is afgebeeld.

132

ATTENTIE

Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.

❒ draai de sleutel rechtsom, neem de sleutel uit en sluit vervolgens het klepje.

❒ driewegkatalysator (katalysator); ❒ lambdasonde; ❒ benzinedamp-opvangsysteem. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: ❒ oxidatiekatalysator;

ATTENTIE

Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.): brandgevaar.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

❒ uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.).

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:

VEILIGHEID

❒ plaats de tankdop (compleet met sleutel) en draai de dop rechtsom totdat u een of meerdere klikken hoort;

STARTEN EN RIJDEN

Ga als volgt te werk:

LAMPJES EN BERICHTEN

BESCHERMING VAN HET MILIEU

Sluiten

133

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

134

VEILIGHEID VEILIGHEIDSGORDELS...................................................... GORDELSPANNERS ........................................................... KINDEREN VEILIG VERVOEREN .................................... AIRBAGS VOOR................................................................... ZIJ-AIRBAGS (sidebags - headbags) ............................................................

135 141 144 150 153

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

VEILIGHEIDSGORDELS GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS

Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. De rolautomaat blokkeert ook als u de gordel snel uittrekt, bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.

ATTENTIE

Druk niet op de knop (C) tijdens het rijden.

STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Druk op de knop (C) om de gordel los te maken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait.

TECHNISCHE GEGEVENS

Als de gordel tijdens het uittrekken blokkeert, laat dan de veiligheidsgordel een stukje teruglopen en trek hem vervolgens weer rustig uit.

F0I0155m

ALFABETISCH REGISTER

Maak de gordels vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als de veiligheidsgordel niet goed geblokkeerd is, dan klinkt een akoestisch signaal en verschijnt een bericht (indien aanwezig) (zie de paragraaf “Eerste waarschuwingscyclus” in dit hoofdstuk).

VEILIGHEID

Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om.

135

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Op enkele uitvoeringen is de middelste zitplaats achter voorzien van een driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat. Om verkeerde verbindingen te voorkomen, passen de gespen van de zijgordels niet in de sluiting van de middengordel. F0I0017m

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0252m

ALFABETISCH REGISTER

136

De veiligheidsgordels op de achterbank moeten worden omgelegd zoals in de afgebeelde schema’s is aangegeven. Zie voor het neerklappen van de rugleuning de paragraaf “Bagageruimte vergroten” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”. BELANGRIJK Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen, tijdens een ernstig ongeval niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels voor de zijzitplaatsen en een verstelbare tweepunts-heupgordel voor de middelste zitplaats.

F0I0018m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS VOOR

VEILIGHEID

De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende. Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt.

F0I0057m

Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste standen. Laat de knop (A) los en duw de beugel naar beneden, zodat de beugel vergrendelt, als dit nog niet heeft plaatsgevonden.

TECHNISCHE GEGEVENS

ATTENTIE

De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Druk om de hoogte in te stellen op de knop (A) en schuif de beugel (B) omhoog of omlaag.

STARTEN EN RIJDEN

De geleidebeugel kan in 4 standen worden gezet.

137

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

138

“EERSTE WAARSCHUWINGSCYCLUS” (lampje < op het instrumentenpaneel brandt) Het lampje < signaleert niet goed omgelegde veiligheidsgordels op de zitplaatsen voor en brandt:

❒ constant, als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid en een van de veiligheidsgordels NIET is omgelegd;

❒ constant, als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid en een van de veiligheidsgordels wordt losgemaakt (behalve wanneer zich ten minste een van de omstandigheden voordoet die staan beschreven in de volgende paragraaf “Signaleringscyclus” (indien aanwezig): in dat geval knippert het lampje). Het lampje moet doven als tijdens het rijden alle veiligheidsgordels zijn omgelegd, en moet gedoofd blijven als alle veiligheidsgordels worden omgelegd voordat de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.

“SIGNALERINGSCYCLUS” (lampje < brandt en akoestisch signaal) (indien aanwezig) Als met niet omgelegde veiligheidsgordel en de contactsleutel in stand MAR, zich ten minste een van de volgende omstandigheden voordoet: ❒ ongeveer 1 minuut verstreken na het losmaken van de veiligheidsgordel en met een snelheid van de auto die hoger is dan 10 km/h (2,5 km/h voor uitvoeringen zonder ABS); ❒ snelheid van de auto hoger dan 25 km/h; ❒ afgelegde afstand zonder omgelegde veiligheidsgordel meer dan 500 m (125 m voor uitvoeringen zonder ABS); ❒ dan wordt gedurende 90 seconden een “signaleringscyclus” geactiveerd die bestaat uit het knipperen van het lampje < op het instrumentenpaneel (om aan te geven dat een van de veiligheidsgordels voor niet goed is omgelegd) en een akoestisch signaal. De cyclus wordt onmiddellijk onderbroken (lampje dooft en akoestisch signaal stopt) in een van de volgende gevallen:

❒ als de veiligheidsgordel wordt omgelegd; ❒ als de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid.

De cyclus wordt alleen herhaald als de veiligheidsgordel wordt losgemaakt en zich een van de 3 omstandigheden voordoet die zorgde voor de inschakeling. BELANGRIJK De akoestische en zichtbare signaleringscyclus wordt niet geactiveerd als de “Tijdelijke uitschakeling” of de “Permanente uitschakeling” is uitgevoerd (zie de volgende paragraaf).

❒ houd de veiligheidsgordel ten minste 20 seconden omgelegd (met de contactsleutel in stand MAR); ❒ maak de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde los. Als de motor wordt uitgezet, wordt de signalering automatisch weer ingeschakeld en als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid weer geactiveerd. Permanente uitschakeling Wendt u tot de Fiat-dealer om het systeem permanent uit te schakelen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

❒ leg de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde om en, als de passagier aanwezig is, leg ook de veiligheidsgordel aan passagierszijde om (dit kan ook voordat de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid);

LAMPJES EN BERICHTEN

Deze akoestische en zichtbare signaleringscyclus wordt slechts één keer ingeschakeld: als de veiligheidsgordel niet wordt omgelegd, zal de cyclus niet worden herhaald.

Ga als volgt te werk:

NOODGEVALLEN

Tijdelijke uitschakeling van de akoestische en zichtbare signaleringscyclus.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Als na deze tijd de veiligheidsgordel niet wordt omgelegd, dan stopt het akoestische signaal en gaat het lampje < op het instrumentenpaneel constant branden.

Tijdelijke uitschakeling

TECHNISCHE GEGEVENS

UITSCHAKELING SIGNALERINGSCYCLUS

ALFABETISCH REGISTER

Bij beëindiging van een van de omstandigheden die leidde tot activering van de cyclus, zal de cyclus toch doorgaan tot het einde van de 90 seconden.

139

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Heupgordel zonder rolautomaat Maak de gordel vast door de gesp (A) in de sluiting (B) te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Druk op de knop (C) om de gordel los te maken. F0I0170m

Driepunts-veiligheidsgordel met rolautomaat

F0I0184m

Gordel vastmaken: trek de gordel rustig uit de rolautomaat, zorg dat de band niet draait en laat de gordelband met zorg via de doorvoeropening naast de hoofdsteun lopen; maak vervolgens de gesp (A) vast in de sluiting (B) (grijs met zwarte knop) waarbij de twee merktekens (twee gele balletjes, één op de gesp en één op de sluiting) moeten samenvallen. Stel de gordelband vervolgens af en druk de gesp (C) in de sluiting (D) (grijs met rode knop). Gordel losmaken: druk op de knop (E), begeleid de band tot aan de sluiting (B) en druk vervolgens op de knop (F) (zwart).

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

De veiligheidsgordel is uitgerust met twee sluitingen en twee gespen.

ALFABETISCH REGISTER

140

Stel de gordel af met de klem (D). Trek aan deel (E) om de gordel te verkorten en aan deel (F) om te verlengen. BELANGRIJK De gordel is correct afgesteld als hij goed aansluit op het bekken.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE ZITPLAATS MIDDENACHTER

F0I0185m

ATTENTIE

De gordelspanner werkt slechts één maal. Als de gordelspanner heeft gewerkt, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om de spanner te laten vervangen. Het systeem heeft vanaf de productiedatum een geldigheid van 10 jaar. Na deze periode moet de gordelspanner worden vervangen.

Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100°C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirs. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.

De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (bijv. overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.

Als de gordelspanners in werking treden, kan er een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand.

TECHNISCHE GEGEVENS

Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels voor van de Fiat Punto voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt.

De gordelspanners treden alleen in werking als de veiligheidsgordels goed in de sluitingen vergrendeld zijn.

ALFABETISCH REGISTER

GORDELSPANNERS

141

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

TREKKRACHTBEGRENZERS Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voor en achter (indien aanwezig) voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperkt.

STARTEN EN RIJDEN

ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS EN KINDERZITJES

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

F0I0019m

142

F0I0020m

ATTENTIE

De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt. Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval groter als ze geen gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt (zoals aangegeven in de figuur). BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken (zoals aangegeven in de figuur) en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.

Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of een dodelijke afloop bij een ongeval.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de gordelspanner worden vervangen. De gordel kan verzwakt zijn, ook als de schade niet zichtbaar is.

ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS

ATTENTIE

Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot de Fiat-dealer.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

F0I0021m

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon. Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.

143

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

144

HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels, moeten de volgende aanwijzingen goed in acht worden gehouden. ❒ Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt. ❒ Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest. ❒ U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel kunnen aantasten. ❒ Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest. ❒ Vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.

KINDEREN VEILIG VERVOEREN Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen: Groep 0

gewicht: 0-10 kg

Groep 0+ gewicht: 0-13 kg Groep 1

gewicht: 9-18 kg

Groep 2

gewicht: 15-25 kg

Groep 3

gewicht: 22-36 kg

BELANGRIJK Zie pagina 289 voor het monteren van Isofix kinderzitjes.

In het Fiat Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep, die speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Fiat-modellen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS

ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag voor aan passagierszijde (indien aanwezig) is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Kinderzitjes moeten dus niet op de zitplaats voor gemonteerd worden bij auto’s die zijn uitgerust met een airbag aan passagierszijde. Als de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. Kinderen kunnen op de passagiersstoel voor worden vervoerd bij auto’s die zijn uitgerust met een uitschakelbare airbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld (het waarschuwingslampje F op het instrumentenpaneel moet branden) (zie in de paragraaf “Airbags voor” het punt “Airbag voor aan passagierszijde”). Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.

Kinderen met een gewicht boven 36 kg of met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen.

VEILIGHEID

Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn er in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen.

145

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

GROEP 0 en 0+ Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast.

STARTEN EN RIJDEN

Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in de afbeelding is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordels van het wiegje zelf. F0I0022m

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden.

De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.

ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

146

GROEP 1

F0I0023m

ATTENTIE

Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1. Deze kinderzitjes kunnen worden bevestigd aan de veiligheidsgordels achter en hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd (bijvoorbeeld als een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst). Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

GROEP 2

F0I0024m

LAMPJES EN BERICHTEN

GROEP 3

In de figuur wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank.

ATTENTIE

De afbeeldingen dienen slechts ter illustratie van de montage. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0025m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Bij kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg is de borstomvang van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd.

Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek moet liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen.

147

De Fiat Punto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel: Zitplaatsen voor en achter (uitvoering 3- en 5-deurs) Groep

Gewicht

LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

148

ZITPLAATSEN Zitplaats voor

Zitplaats achter aan de zijkant

Zitplaats achter in het midden (met rolautomaat)

Zitplaats achter in het midden (heupgordel)

tot aan 13 kg

U

U

U

(*)

Groep 1

9 - 18 kg

U

U

U

(*)

Groep 2

15 - 25 kg

U

U

U

(*)

Groep 3

22 - 36 kg

U

U

U

(*)

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE KINDERZITJES

Groep 0, 0+

Legenda: U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven groepen. (*) = op de middelste zitplaats achter met heupgordel (zonder rolautomaat) kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd

❒ Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. ❒ Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

❒ Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt.

ATTENTIE

Monteer absoluut geen kinderzitje op de passagiersstoel voor als deze is uitgerust met een airbag, omdat kinderen nooit op de voorstoel mogen reizen.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

❒ Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken.

❒ Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt.

STARTEN EN RIJDEN

❒ Als de airbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden, of de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld: het betreffende lampje F op het instrumentenpaneel moet continu branden.

❒ Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één systeem.

LAMPJES EN BERICHTEN

❒ Wij raden u aan de kinderzitjes altijd op de zitplaatsen achter te monteren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden.

❒ Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken.

NOODGEVALLEN

Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven. U dient zich hieraan te houden.

149

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

De auto is uitgerust met een airbag voor aan bestuurderszijde. Als optional kan de auto worden uitgerust met een airbag aan passagierszijde, zij-airbags voor en headbags (buissysteem I.T.S.).

De airbags voor (bestuurder en passagier) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).

De airbags voor (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voor bij een middelzware frontale botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.

Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is, waardoor de inzittende minder beschermd wordt.

Als de airbags voor niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan, enz), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.

De airbags voor worden in de volgende gevallen niet ingeschakeld:

Bij een frontale aanrijding zorgt de centrale regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen opblaast. Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

AIRBAGS VOOR

150

ATTENTIE

❒ bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt, grindhopen); ❒ als de auto onder andere auto’s of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.

Plak geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het deksel van de airbag aan passagierszijde of de bekleding van de headbags aan de zijkant. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan passagierszijde omdat deze het correct openen van de airbag kunnen hinderen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

AIRBAG VOOR AAN BESTUURDERSZIJDE Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.

Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst. De airbags voor aan bestuurders- en passagierszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels.

F0I0237m

ZEER GEVAARLIJK Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag voor aan passagierszijde (indien aanwezig) is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Indien het noodzakelijk is het kinderzitje op de passagiersstoel voor te monteren, moet de airbag aan passagierszijde altijd worden uitgeschakeld. Bovendien moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer worden vervoerd.

TECHNISCHE GEGEVENS

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

F0I0105m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder en het dashboard en de voorpassagier.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE (indien aanwezig)

151

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

152

AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE UITSCHAKELEN Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, kan de airbag voor aan passagierszijde worden uitgeschakeld. De airbag voor aan passagierszijde kan worden in-/uitgeschakeld als de contactsleutel in stand STOP is uitgenomen. Steek de contactsleutel in de daarvoor bestemde sleutelschakelaar, rechts van het dashboard. De schakelaar is alleen bereikbaar bij geopend portier. F0I0064m

De sleutel kan bij geopend portier in beide standen in de schakelaar worden gestoken of worden uitgenomen. BELANGRIJK Bedien de schakelaar alleen als de motor is uitgezet en de contactsleutel is uitgenomen. De sleutelschakelaar heeft twee standen: ❒ airbag voor aan passagierszijde ingeschakeld (stand ON P): het lampje F op het instrumentenpaneel is gedoofd; het is absoluut verboden kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren. ❒ airbag voor aan passagierszijde uitgeschakeld (stand OFF F): het lampje F op het instrumentenpaneel brandt; het is mogelijk kinderen op de passagiersstoel voor te vervoeren, waarbij ze beschermd moeten worden door passende universele systemen. Het waarschuwingslampje F op het dashboard blijft continu branden totdat de airbag aan passagierszijde opnieuw wordt ingeschakeld. De uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde heeft geen invloed op de werking van de zij-airbag.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

ZIJ-AIRBAGS (Sidebags - Headbags) (indien aanwezig) Deze bestaan uit twee verschillende, zich snel opblazende kussens in de rugleuning van de voorstoelen en hebben tot doel de borstkast van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen. F0I0106m

HEADBAGS

De zij-airbags zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).

F0I0107m

TECHNISCHE GEGEVENS

Daarom is het gebruik van de veiligheidsgordels absoluut noodzakelijk, want de gordel houdt de inzittende bij een zijdelingse botsing in de juiste positie en voorkomt dat de inzittende uit de auto wordt geslingerd bij zware botsingen.

ALFABETISCH REGISTER

Bij lichte zijdelingse aanrijdingen (waarbij de veiligheidsgordel de inzittende op zijn plaats houdt), worden de airbags niet geactiveerd.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

De headbag is een “gordijn”-systeem en bevindt zich in de hemelbekleding aan de zijkant en is afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

SIDEBAGS

153

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

154

BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen.

BELANGRIJK Als tijdens het rijden het lampje ¬ gaat branden of het lampje F gaat knipperen (storingsmelding), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen.

BELANGRIJK De airbags voor en/of aan de zijkant kunnen worden geactiveerd bij zware botsingen of als de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen treden of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.

Het airbag-systeem heeft een geldigheid van 10 jaar. Laat na het verstrijken van deze termijn het systeem door de Fiat-dealer vervangen.

BELANGRIJK Als de airbags in werking treden, ontsnapt er een beetje rook. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poederachtige stof: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen.

BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere airbags zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om de geactiveerde airbags te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags voor en achter wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.

ATTENTIE

Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam.

TECHNISCHE GEGEVENS

Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Fiat-dealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gebracht worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen.

BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de airbags voor en de zij-airbags voor en achter (indien aanwezig) wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval.

STARTEN EN RIJDEN

Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door de Fiat-dealer worden uitgevoerd.

155

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN

ATTENTIE

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje ¬ branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer.

ATTENTIE

De rugleuningen van de zitplaatsen voor en achter mogen niet worden bedekt met hoezen of kleden.

ATTENTIE

Reis niet met voorwerpen op schoot, voor de borst en houd vooral geen pijp, potlood, enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

ALGEMENE OPMERKINGEN

156

ATTENTIE

Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam, maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.

Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, de airbag door de Fiat-dealer controleren.

De stoelen mogen niet met water of stoom onder druk worden gereinigd (met de hand of in een automatische stoelenreiniger).

ATTENTIE

De airbag voor treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.

ATTENTIE

Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.

ATTENTIE

De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. De inzittenden worden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

ATTENTIE

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F (met de sleutelschakelaar voor uitschakeling van de airbag voor aan passagierszijde in stand ON) enkele seconden knipperen, om u eraan te herinneren dat de airbag aan passagierszijde bij een botsing wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.

TECHNISCHE GEGEVENS

ATTENTIE

Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Ook bij een stilstaande auto mogen dus absoluut geen kinderen op de voorstoel zitten. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

157

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

158

S TA R T E N E N R I J D E N MOTOR STARTEN ............................................................ PARKEREN ............................................................................ HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK ............. BRANDSTOFBESPARING ................................................ TREKKEN VAN AANHANGERS .................................... WINTERBANDEN .............................................................. SNEEUWKETTINGEN ........................................................ AUTO LANGERE TIJD STALLEN ..................................

159 162 163 164 167 170 171 172

Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan; ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen;

BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.

ATTENTIE

Het is zeer gevaarlijk om de motor in een afgesloten ruimte te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert koolmonoxide en andere giftige stoffen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN TECHNISCHE GEGEVENS

Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de accu ontlaadt.

ALFABETISCH REGISTER

Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

❒ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.

Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie “Noodstart” in het hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt u tot de Fiat-dealer.

VEILIGHEID

BENZINEMOTOR STARTEN

Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y op het instrumentenpaneel samen met het lampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.

STARTEN EN RIJDEN

De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen “Fiat CODE” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”.

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.

LAMPJES EN BERICHTEN

MOTOR STARTEN

159

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

Ga als volgt te werk: ❒ trek de handrem aan; ❒ zet de versnellingspook in de vrijstand; ❒ draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpaneel gaan de lampjes m en Y branden;

Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.

❒ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn; hoe warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven;

Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot de Fiat-dealer.

❒ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen;

BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet.

❒ draai de contactsleutel in stand AVV onmiddellijk nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

DIESELMOTOR STARTEN

160

Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat branden na het starten of tijdens een langduriger startpoging, duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.

BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.

Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator onherstelbaar beschadigen.

Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk.

ATTENTIE

Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand STOP.

LAMPJES EN BERICHTEN

MOTOR UITZETTEN

NOODGEVALLEN

❒ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;

Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant blijft branden, kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card staat vermeld (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”).

TECHNISCHE GEGEVENS

Ga als volgt te werk:

NOODSTART

ALFABETISCH REGISTER

MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN (benzine en diesel)

161

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN

HANDREM De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.

Ga als volgt te werk: ❒ zet de motor uit en trek de handrem aan; ❒ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.

Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken. Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op sterke hellingen en bij een beladen auto moet de handrem negen of tien tanden worden aangetrokken. BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de Fiatdealer de handrem afstellen. Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

PARKEREN

162

ATTENTIE

Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutels altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutels mee.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Handrem uitschakelen: ❒ trek de hendel iets omhoog en druk op ontgrendelknop (A);

Om onverwachtse bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. F0I0108m

LAMPJES EN BERICHTEN

HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK

ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0109m

ALFABETISCH REGISTER

BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht met een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden, voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.

NOODGEVALLEN

Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat op de knop van de pook). Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor het terugschakelen van de 6e naar de 5e versnelling.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

❒ houd knop (A) ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft.

163

BRANDSTOFBESPARING

❒ trek bij de uitvoeringen 1.28V en 1.216V de schuifring (A) onder de knop omhoog en verplaats de pook naar rechts en vervolgens naar achteren;

Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt.

❒ verplaats bij de uitvoeringen 1.816V de pook naar rechts en vervolgens naar achteren.

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

U zet de pook vanuit de vrijstand op de volgende wijze in achteruit (R):

ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en registraties die in het “Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoeren.

164

ATTENTIE

Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen en zo de slag van de pedalen kunnen beperken.

Laat na het schakelen de versnellingspook los. Door het rijden met een hand aan de versnellingspook wordt op het schakelmechanisme in de versnellingsbak een geringe kracht uitgeoefend, waardoor onnodige slijtage kan ontstaan.

Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe.

De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld 20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.

Overbodige bagage

Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).

Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.

STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

Het starten

NOODGEVALLEN

RIJSTIJL

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aërodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.

Het gebruik van niet goedgekeurde aërodynamische accessoires kan de aërodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.

TECHNISCHE GEGEVENS

Imperiaal/skidrager

Aërodynamische accessoires

ALFABETISCH REGISTER

Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Airconditioning

VEILIGHEID

Banden

165

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

166

Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling, het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.

GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer) maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.

Maximum snelheid

Verkeerssituatie en conditie van het wegdek

Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.

Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad met veel verkeerslichten, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik

Acceleratie Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en geen maximale toerentallen te gebruiken.

Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat (spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.

Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen.

ATTENTIE

Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.

ATTENTIE

Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto’s met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.

LAMPJES EN BERICHTEN

Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.

NOODGEVALLEN

Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt (aangegeven op de typegoedkeuring), moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

BELANGRIJKE TIPS

TECHNISCHE GEGEVENS

Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen.

ALFABETISCH REGISTER

TREKKEN VAN AANHANGERS

167

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

168

TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige EU-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen. Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd. Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekkerverbinding worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Bovendien moet op de auto een regeleenheid voor de buitenverlichting van de aanhanger worden geïnstalleerd.

Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13polige 12ESP stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van de fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd. Eventueel elektrisch geregelde remmen of andere systemen (lier, enz) moeten rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm2. BELANGRIJK De elektrisch geregelde rem of lier kan alleen gebruikt worden als de motor is ingeschakeld. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en één voor een 15Wgloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. Gebruik voor de aansluitingen de aparte module met een kabel vanaf de accu met een diameter van ten minste 2,5 mm2.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

725 280

De trekhaak moet op de punten aangegeven met Ø bevestigd worden met in totaal 4 M8-bouten, 2 M10bouten en 2 M12-bouten.

>65

n. 2 M12

112 70

155

90

STARTEN EN RIJDEN

30

Auto volbeladen

385 +- 35

Bij de bevestigingspunten van het achterpaneel aan de buitenzijde moeten de bevestigingsplaten van het stootblok vervangen worden door de platen rechts A en links B (onderdeelnummer 50901257 en 50901258). Deze moeten aan de buitenzijde van het achterpaneel worden gemonteerd, zoals afgebeeld.

12

Achteras

Bestaande gaten

A

481

Bestaande gaten

LAMPJES EN BERICHTEN

376

440

n. 2 M8

M10

De trekhaak moet op de carrosserie gemonteerd worden zonder gaten in of vervormingen van de achterbumper die zichtbaar zijn bij gedemonteerde trekhaak.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

n. 2 M8

481

440

376

MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg

NOODGEVALLEN

Hart trekkogel

BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst:

VEILIGHEID

MONTAGESCHEMA

Bestaande gaten

B

M10

30 155

90

TECHNISCHE GEGEVENS

70 112

ATTENTIE

B

ALFABETISCH REGISTER

Na de montage van de trekhaak moeten de boutgaten worden afgedicht om te voorkomen dat uitlaatgassen in het interieur kunnen dringen. A F0I0037m

169

Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden.

Houdt u voor bandenmaat, de bandenspanning en de winterbanden exact aan de aanwijzingen die staan aangegeven in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 4 mm. Vervang de winterbanden in dat geval.

NOODGEVALLEN

STARTEN EN RIJDEN

De Fiat-dealer kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebruiken.

LAMPJES EN BERICHTEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

WINTERBANDEN

Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd. BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen). Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Keer de draairichting van de banden niet om.

170

ATTENTIE

Bij winterbanden met de indicatie “Q” geldt een maximum snelheid van 160 km/h; bij winterbanden met de indicatie “T” geldt een maximum snelheid van 190 km/h; bij winterbanden met de indicatie “H” geldt een maximum snelheid van 210 km/h. Deze maximum snelheden zijn in overeenstemming met de huidige wetgeving.

De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). Wij raden u het gebruik aan van sneeuwkettingen uit het Fiat Lineaccessori-programma.

Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijdt niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN ALFABETISCH REGISTER

De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan aangegeven in de tabel; houdt u strikt aan deze tabel.

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn.

BELANGRIJK Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen met een geringe dikte; de ketting mag maximaal 12 mm boven het profiel van de band uitsteken.

VEILIGHEID

Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden.

BELANGRIJK Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het reservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.

STARTEN EN RIJDEN

SNEEUWKETTINGEN

171

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

172

AUTO LANGERE TIJD STALLEN

❒ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;

Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt:

❒ zet de ruiten een klein stukje open;

❒ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte; ❒ schakel een versnelling in; ❒ zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken; ❒ maak de minkabel los van de accu en controleer de acculading; gedurende het stallen moet deze controle iedere drie maanden worden herhaald; laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder een groen middenstuk; ❒ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was; ❒ reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen;

❒ dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes; gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen; ❒ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig; ❒ als u de accukabels niet loskoppelt moet de lading iedere maand gecontroleerd worden; laad de accu op als de optische meter een donkere kleur heeft zonder groen middenstuk; ❒ tap het koelsysteem van de motor niet af.

189

AANGETROKKEN HANDREM .......................................

175

STORING ABS.......................................................................

190

STORING AIRBAG ..............................................................

176

ASR - TRACTIEREGELING ................................................

191

UITGESCHAKELDE AIRBAG PASSAGIERSZIJDE........

177

NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDEL .................

177

STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING FIAT CODE............................................................................ 192

ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN

178

DEFECTE BUITENVERLICHTING ...................................

193

TE LAGE MOTOROLIEDRUK ..........................................

178

MISTACHTERLICHT ...........................................................

195

STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”.......................................................................

MISTLAMPEN VOOR ..........................................................

195

179

RICHTINGAANWIJZER LINKS........................................

195

TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR .............

180

RICHTINGAANWIJZER RECHTS ...................................

195

NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN...........................

182

BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN....................

196

SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN............................

183

FOLLOW ME HOME...........................................................

196

BRANDSTOFRESERVE........................................................

183

GROOTLICHT......................................................................

196

STORING IN INSPUITSYSTEEM ......................................

184

STORING MOTORMANAGEMENTSYSTEEM (EOBD)....................................................................................

SNELHEIDSREGELAAR (CRUISE-CONTROL)..........................................................

196

185

STORING SENSOR DIESELFILTER..................................

197

STORING ESP........................................................................

187

STORING VOORGLOEI-INSTALLATIE.........................

188

MOGELIJKE IJSVORMING OP DE WEG ..........................................................................

197

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

WATER IN BRANDSTOFFILTER.....................................

VEILIGHEID

175

STARTEN EN RIJDEN

TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ................................

LAMPJES EN BERICHTEN

188

NOODGEVALLEN

VOORGLOEIBOUGIES.......................................................

ONDERHOUD VAN DE AUTO

174

TECHNISCHE GEGEVENS

ALGEMENE OPMERKINGEN ...........................................

ALFABETISCH REGISTER

LAMPJES EN BERICHTEN

173

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

174

ALGEMENE OPMERKINGEN Naast de storingsmeldingen die op het instelbare multifunctionele display worden weergeven, het akoestisch signaal (instelbaar) dat u hoort en het branden van het betreffende lampje (indien aanwezig), verschijnen er specifieke waarschuwingsberichten (bijvoorbeeld: “Zet de motor uit”, enz.). Deze meldingen zijn kort en uit voorzorg en hebben tot doel u er op attent te maken snel actie te ondernemen als er een storing in de werking van de auto wordt gevonden. Een dergelijke melding moet echter als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit “Instructieboekje”. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden. BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het instelbare multifunctionele display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: zeer ernstige storingen en ernstige/minder ernstige storingen. Bij zeer ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt een onbepaalde tijd herhaald, waarbij de weergave die op het display werd aangegeven, onderbroken wordt. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven, totdat de oorzaak van de storing is verholpen.

Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het lampje op het instrumentenpaneel in ieder geval nog ongeveer 2 seconden ingeschakeld: als de storing is verholpen, dooft het lampje en verdwijnt het bericht van het display. Het is bovendien mogelijk de “cyclus” te onderbreken door de knop Q in te drukken: in dat geval verschijnt het scherm weer dat voor de storing op het display werd weergegeven en blijft het lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de storing verholpen is. Bij ernstige/minder ernstige storingen worden gedurende enkele seconden afwisselend de storingsmelding en het waarschuwingsbericht weergegeven. Deze “signaleringscyclus” wordt ongeveer 20 seconden herhaald en verdwijnt daarna. Iedere keer als u de contactsleutel in stand MAR zet, wordt de “cyclus” opnieuw weergegeven. Als de storing verdwijnt, blijven het bericht en het lampje op het instrumentenpaneel in ieder geval nog ongeveer 2 seconden ingeschakeld: als de storing is verholpen, dooft het lampje en verdwijnt het bericht van het display. Als de “signaleringscyclus” ten einde is (na ongeveer 20 seconden) of als de knop Q wordt ingedrukt, verschijnt het scherm weer dat voor de storing op het display werd weergegeven en blijft het lampje op het instrumentenpaneel branden, totdat de oorzaak van de storing verholpen is.

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.

x

BELANGRIJK Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), controleer dan of de handrem losgezet is.

ATTENTIE

Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

x

TECHNISCHE GEGEVENS

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken.

ALFABETISCH REGISTER

AANGETROKKEN HANDREM (rood)

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU (rood)

Lampje op het instrum.paneel

VEILIGHEID

Weergave op het instelbare multifunctionele

175

Weergave op het instelbare multifunctionele display

STORING AIRBAG (rood)

¬

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) bij een storing in de werking van de airbag.

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Lampje op het instrum.paneel

176

ATTENTIE

Als het lampje ¬ niet gaat branden of blijft branden, met de contactsleutel in stand MAR, of tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.

Een defect lampje ¬(lampje gedoofd) wordt ook weergegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde passagiersairbag F langer dan de normale 4 seconden knippert.

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel continu branden als de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet is omgelegd.

ATTENTIE

Het lampje Fgeeft bovendien eventuele storingen van het lampje ¬ aan. Dit wordt aangegeven door het langer knipperen van lampje F dan de normale 4 seconden.Zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN




LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

190

Weergave op het instelbare multifunctionele display

STORING ABS (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als het systeem defect is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. In deze situatie is het raadzaam om onder omstandigheden met weinig grip voorzichtig te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Lampje op het instrum.paneel

x + >

Storing EBD Als bij draaiende motor de lampjes x en > op het instrumentenpaneel gelijktijdig gaan branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), dan is er een storing in het EBDsysteem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren.

De berichten op het display verschijnen (op enkele uitvoeringen) als handmatig de ASRfunctie wordt in-/uitgeschakeld (zie “ASR-systeem” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”).

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

Als het lampje brandt, dan is er een storing in het ASR-systeem. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer.

V

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden samen met het lampje op de toets voor uitschakeling van het ASR-systeem als het systeem is uitgeschakeld. Het lampje knippert als het systeem inschakelt, om de bestuurder te waarschuwen dat het systeem zich aanpast aan de grip op het wegdek.

TECHNISCHE GEGEVENS

ASR - TRACTIEREGELING (geel)

Lampje op het instrum.paneel

ALFABETISCH REGISTER

Weergave op het instelbare multifunctionele display

191

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

192

Lampje op het instrum.paneel

Y

Weergave op het instelbare multifunctionele display

STORING IN ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING - FIAT CODE (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel één seconde knipperen waarna het dooft. Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR, blijft branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie “Fiat Code” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”). BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk branden, dan is er een storing in de Fiat CODE. Als bij een draaiende motor het bericht op het display verschijnt, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer. Als bij een draaiende motor het lampje Y knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het systeem (zie “Fiat Code” in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”). Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.

De symbolen ¯/ ˙ op het display (indien aanwezig) geven een storing in de verlichting links of rechts aan. vervolg op volgende pagina

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

De oorzaak van de storing kan zijn: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding.

NOODGEVALLEN

Het bericht (op enkele uitvoeringen) wordt op het display weergegeven als er een storing is: circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of is defect, lampje vervangen door een exemplaar met een verkeerd vermogen. De volgende systemen worden gecontroleerd: parkeerverlichting achter, remlichten (inclusief derde remlicht) en mistachterlicht.

W

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.

TECHNISCHE GEGEVENS

DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel)

Lampje op het instrum.paneel

ALFABETISCH REGISTER

Weergave op het instelbare multifunctionele display

193

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

194

Lampje op het instrum.paneel

W

Weergave op het instelbare multifunctionele display

DEFECTE BUITENVERLICHTING (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het bericht (op enkele uitvoeringen) wordt op het display weergegeven als er een storing is: circuit onderbroken, lampje “ontbreekt” of is defect, lampje vervangen door een exemplaar met een verkeerd vermogen. De volgende systemen worden gecontroleerd: parkeerverlichting achter, remlichten (inclusief derde remlicht) en mistachterlicht. De oorzaak van de storing kan zijn: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding. De symbolen ¯/ ˙ op het display (indien aanwezig) geven een storing in de verlichting links of rechts aan.

RICHTINGAANWIJZER LINKS (groen) (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. RICHTINGAANWIJZER RECHTS (groen) (knipperend) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzers, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.

R

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

5

LAMPJES EN BERICHTEN

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.

NOODGEVALLEN

MISTLAMPEN VOOR (groen)

4

E

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als het mistachterlicht wordt ingeschakeld.

TECHNISCHE GEGEVENS

MISTACHTERLICHT (geel)

Lampje op het instrum.paneel

ALFABETISCH REGISTER

Weergave op het instelbare multifunctionele display

195

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

3 3

NOODGEVALLEN

1

ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

196

Weergave op het instelbare multifunctionele display

BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN (groen) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als de buitenverlichting, de parkeerverlichting of de dimlichten worden ingeschakeld.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Lampje op het instrum.paneel

Ü

FOLLOW ME HOME Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als de functie “Follow me home” wordt ingeschakeld (zie “Follow me home”in het hoofdstuk “Dashboard en bedieningsknoppen”). GROOTLICHT (blauw) Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.

SNELHEIDSREGELAAR (CRUISECONTROL) (indien aanwezig) (groen) Het lampje op het instrumentenpaneel brandt (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als de draaiknop van de cruise-control in stand ON staat. In deze stand werkt het systeem.

Als de buitentemperatuur lager wordt dan 3°C, verschijnt op het display een waarschuwingsbericht en knippert de temperatuurindicatie om te waarschuwen voor gladheid. Bovendien klinkt er een akoestisch signaal.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

MOGELIJKE IJSVORMING OP DE WEG

è

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display) als er een storing is in de sensor van het dieselfilter. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen.

TECHNISCHE GEGEVENS

STORING SENSOR DIESELFILTER

Lampje op het instrum.paneel

ALFABETISCH REGISTER

Weergave op het instelbare multifunctionele display

197

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

198

N O O D G E VA L L E N MOTOR STARTEN .............................................................

199

WIEL VERWISSELEN ..........................................................

201

FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET) ..........

208

GLOEILAMP VERVANGEN ..............................................

213

GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN ..

216

GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN .......................................................................

221

ZEKERINGEN VERVANGEN ...........................................

223

ACCU OPLADEN ...............................................................

230

OPKRIKKEN VAN DE AUTO .........................................

231

SLEPEN VAN DE AUTO ...................................................

232

Ga als volgt te werk: ❒

lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card vermeld staat;



draai de contactsleutel in stand MAR;



trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt: het waarschuwingslampje U op het instrumentenpaneel gaat ongeveer 8 seconden branden en dooft daarna;



laat het gaspedaal los en tel het aantal keren dat het lampje U knippert;



als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft



als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd;



start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien.

Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf het eerste punt. BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart contact op te nemen met de Fiatdealer.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt; het lampje U gaat 4 seconden branden; zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten;

VEILIGHEID



STARTEN EN RIJDEN

herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card;

LAMPJES EN BERICHTEN

Wij raden u aan eerst de instructies goed te lezen voordat u de motor op deze wijze start. Als er tijdens deze noodstartprocedure een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin worden herhaald.



NOODGEVALLEN

Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren.

het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden;

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Als de Fiat-CODE er niet in slaagt de startblokkering op te heffen, dan blijven de lampjes Y en U op het instrumentenpaneel branden en start de motor niet.



TECHNISCHE GEGEVENS

NOODSTART

gebrand; zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten;

ALFABETISCH REGISTER

MOTOR STARTEN

199

Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu. Ga voor het starten als volgt te werk:

E

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

STARTEN MET EEN HULPACCU

verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu’s met een startkabel;



sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en op de massakabel E op de motor of de versnellingsbak van de

LAMPJES EN BERICHTEN

F0I0140m

auto die gestart moet worden; ❒

start de motor;



neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los.

Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

200



Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader. Hierdoor kunnen de elektronische systemen worden beschadigd, in het bijzonder de regeleenheden die de inspuiting en ontsteking regelen.

ATTENTIE

Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken en ernstige beschadiging van de accu. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.

ATTENTIE

Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v. de waarschuwingsknipperlichten, de wettelijk verplichte gevarendriehoek, enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat. Het reservewiel is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto’s en monteer geen reservewielen van andere auto’s. Het reservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het reservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller dan 80 km/h. mee worden gereden. Op het reservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel. Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het reservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld: ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK! MAX. 80 KM/H! VERVANG ZO SNEL MOGELIJK DOOR NORMALE BAND. BEDEK DEZE AANWIJZINGEN NIET.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met “Fix & Go (snelle bandenreparatieset)”, zie dan de betreffende instructies in het volgende hoofdstuk.

NOODGEVALLEN

ATTENTIE

Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het reservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.

ALGEMENE AANWIJZINGEN

TECHNISCHE GEGEVENS

Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.

ALFABETISCH REGISTER

WIEL VERWISSELEN

ROLLEND STARTEN

201

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Bij een gemonteerd reservewiel veranderen de rij-eigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het reservewiel heeft een levensduur van maximaal 3000 km. Na deze afstand moet de band van het reservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het reservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Het is niet toegestaan met twee of meer reservewielen te rijden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen.

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

ATTENTIE

202

ATTENTIE

De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto’s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het reservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het reservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop uw sneeuwkettingen kunt monteren.

Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het reservewiel en houdt u daarbij aan de waarden die in het hoofdstuk “Technische gegevens” zijn aangegeven.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN



buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag kunnen worden.

Ga voor het verwisselen van het wiel als volgt te werk: ❒

stop de auto op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld; zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond;



zet de motor uit en trek de handrem aan;



schakel de eerste versnelling of de achteruit in;



til de bekleding in de bagageruimte op;



draai de blokkeerschroef (A) los; gebruik daarvoor eventueel de sleutel (B);



neem de complete gereedschaphouder uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel;



verwijder het reservewiel;



bij uitvoeringen met een geklemd wieldeksel, moet het deksel voorzichtig worden verwijderd om beschadiging te voorkomen;



draai de wielbouten ongeveer een slag los met behulp van de bijgeleverde sleutel (B); schud bij uitvoeringen met lichtmetalen velgen enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen;

F0I0110m

STARTEN EN RIJDEN

de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type;

LAMPJES EN BERICHTEN



NOODGEVALLEN

de krik geen afstelwerkzaamheden mag vereisen;

ONDERHOUD VAN DE AUTO



TECHNISCHE GEGEVENS

de krik 1,85 kg moet wegen;

ALFABETISCH REGISTER



VEILIGHEID

Het is nodig te weten dat:

203

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN

steek de slinger in de krik en draai de slinger van de krik zo, dat hij iets omhoog komt; plaats vervolgens de krik onder de auto (zie de figuur) op de door (C) aangegeven punten, dicht bij het te verwisselen wiel;



draai de slinger totdat de groef (D) van de krik goed om de rand (E) van de chassisbalk valt;



waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat de auto weer geheel op de grond staat;



draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is;



draai de vier wielbouten helemaal los en trek het wiel los;



zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

F0I0111m

F0I0112m

TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

204



D

F0I0113m



draai met de bijgeleverde sleutel de vier wielbouten vast;



draai de slinger van krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik;



draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die in de figuur is aangegeven.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

monteer het reservewiel, waarbij de gaten (F) over de centreerpennen (G) moeten vallen; 80

VEILIGHEID



TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0115m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

F0I0114m

ALFABETISCH REGISTER

BELANGRIJK Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (lichtmetalen velgen in plaats van stalen of omgekeerd) moet door gespecialiseerd personeel worden gecontroleerd of de wielbouten moeten worden vervangen. Het is raadzaam de vervangen wielbouten te bewaren als u in de toekomst het originele velgtype weer wilt monteren.

STARTEN EN RIJDEN

BELANGRIJK Monteer geen wieldeksel op het reservewiel.

205

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Ga als volgt te werk:

F0I0116m

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

NORMALE WIEL MONTEREN

206

F0I0117m



volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het reservewiel;



zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;



monteer het normale wiel, en draai de eerste bout (B) twee slagen in het gat dat het dichtst bij ventiel (A) zit;



bij uitvoeringen met een geklemd wieldeksel, moet met de palm van de hand op het wieldeksel worden geduwd (niet slaan);



monteer het wieldeksel, waarbij het symbool C (op het wieldeksel) zich ter hoogte van het ventiel moet bevinden; monteer vervolgens de andere 3 bouten;



draai de bouten handvast met de daarvoor bestemde sleutel;



laat de auto zakken en verwijder de krik;



draai de bouten verder vast volgens de eerder aangegeven volgorde.

BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN



berg het gebruikte gereedschap op in de houder;



plaats de houder inclusief het gereedschap in het reservewiel;



draai de blokkeerschroef (A) van de gereedschaphouder vast.

F0I0110m

LAMPJES EN BERICHTEN

Gebruik om de ventieldop los of vast te draaien het verlengstuk dat staat afgebeeld in de figuur.

STARTEN EN RIJDEN

zet de krik terug in zijn steun volgens de aanwijzingen die staan aangegeven op de gereedschaphouder zelf;

NOODGEVALLEN

BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.

F0I0118m

ONDERHOUD VAN DE AUTO



TECHNISCHE GEGEVENS

plaats het reservewiel op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte;

ALFABETISCH REGISTER



VEILIGHEID

Ter afsluiting

207

De auto kan worden uitgerust met de snelle bandenreparatieset “Fix & Go”, als vervanging van het gebruikelijke gereedschap en het reservewiel. De reparatieset is in de bagageruimte onder de bekleding geplaatst en bevat: ❒

een spuitbus (A) met afdichtvloeistof, een vulbuis en een sticker (B) met het opschrift “MAX 80 km/h”, die na het repareren van het wiel op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden aangebracht (op het dashboard);



een compressor (C) met manometer, verbindingsstukken en gereedschap voor het verwijderen van het ventiel; deze laatste zijn bereikbaar nadat het klepje (D) aan de zijkant van de compressor is geopend.

F0I0120m

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

FIX & GO (SNELLE BANDENREPARATIESET) (indien aanwezig)

BELANGRIJK Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.

BELANGRIJK Het is niet mogelijk lekken in de zijkanten van de band te repareren. Bovendien is het permanent dichtkitten van lekken op het loopvlak op minder dan 25 mm van de zijkant van de band niet gegarandeerd. Daarom moeten vooral de zijkanten van de banden goed gecontroleerd worden.

ALFABETISCH REGISTER

208

(A): gebied van de band dat gerepareerd kan worden (gaten of scheuren met een diameter van max. 4 mm); (B): gebied dat NIET gerepareerd kan worden.

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

In de afbeelding wordt weergegeven: F0I0121m

F0I0016m

De afdichtvloeistof van Fix & Go bij buitentemperaturen tussen -30ºC en +80 ºC werkt en niet geschikt is voor een permanente reparatie. De vloeistof in de band makkelijk met water kan worden verwijderd.

Schakel de compressor niet langer dan 20 minuten in. Gevaar voor oververhitting!

ATTENTIE

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO

Attentie! De spuitbus bevat propyleenglycol; deze substantie kan schadelijk zijn en een prikkelend/brandend gevoel geven. Vermijd inslikking en contact met huid, ogen en kleding; spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Raadpleeg een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen en buiten het bereik van kinderen.

TECHNISCHE GEGEVENS

ATTENTIE

Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) of aan de band, buiten de gebieden die hiervoor zijn aangegeven, kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

De afdichtvloeistof geen houdbaarheidsdatum heeft.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Het is noodzakelijk te weten dat:

VEILIGHEID

BELANGRIJK Gebruik de reparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met lege banden.

209

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Ga als volgt te werk:

F0I0122m

F0I0123m

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

OPPOMPEN VAN DE BAND

210

F0I0124m



plaats het te repareren wiel met het ventiel (A) in de aangegeven stand; trek vervolgens de handrem aan;



draai de vulbuis (B) op de spuitbus (C);



draai de ventieldop van de band los en verwijder het interne onderdeel van het ventiel met behulp van het gereedschap (D); plaats het niet op zand of een vuile ondergrond;



als u er niet in slaagt de voorgeschreven bandenspanning te bereiken, verplaats dan de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op;



als het na deze laatste handeling nog niet lukt de band op de voorgeschreven spanning te krijgen, rijd dan niet verder maar wendt u tot de Fiat-dealer.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

start de motor, sluit de stekker (N) aan op de aansteker (of 12Vstekkerdoos) en pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt; controleer de bandenspanning op de manometer (M); schakel de compressor uit voor een nauwkeurige aflezing;

VEILIGHEID



F0I0125m

STARTEN EN RIJDEN

sluit vervolgens met het hendeltje (H) de slang van de compressor (L) op het ventiel van de band aan;

LAMPJES EN BERICHTEN



NOODGEVALLEN

draai het interne onderdeel van het ventiel weer vast met behulp van het gereedschap (G);

F0I0126m

ONDERHOUD VAN DE AUTO



TECHNISCHE GEGEVENS

steek de vulbuis (E) op het ventiel van de band, houd de spuitbus (F) met de vulbuis naar beneden gekeerd en druk vervolgens op de spuitbus zodat de afdichtvloeistof in de band komt;

ALFABETISCH REGISTER



F0I0127m

211

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN

als de band op de juiste spanning is gebracht, vertrek dan onmiddellijk zodat de afdichtvloeistof gelijkmatig in de band verdeeld wordt; stop na ongeveer 10 minuten, trek de handrem aan en controleer opnieuw de bandenspanning;



rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om de band te laten controleren en te repareren of om de band te laten vervangen; u moet dan absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met Fix & Go.

BELANGRIJK Banden die met Fix & Go behandeld zijn, kunnen slechts tijdelijk worden gebruikt.

ATTENTIE

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

F0I0119m



212

ATTENTIE

Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plek om aan te geven dat de band behandeld is met Fix & Go. Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd accelereren en bruusk remmen.

Als de bandenspanning onder 1,3 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden; wendt u tot de Fiat-dealer. Als de bandenspanning ten minste 1,3 bar bedraagt, moet de juiste bandenspanning worden hersteld (bij draaiende motor en aangetrokken handrem). Rijd vervolgens zeer voorzichtig verder. Als u tijdens het herstellen van de bandenspanning er niet in slaagt de spanning op ten minste 1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden; wendt u tot de Fiat-dealer.

controleer voordat u een defecte lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd;

ALGEMENE AANWIJZINGEN



vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen;



als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is.

ATTENTIE

Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.

ATTENTIE

Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door de Fiat-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.

NOODGEVALLEN

Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

ATTENTIE

TECHNISCHE GEGEVENS

Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u hem schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk;

ALFABETISCH REGISTER



DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN



VEILIGHEID

GLOEILAMP VERVANGEN

213

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door de lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water; wendt u tot de Fiat-dealer. TYPEN GLOEILAMPEN

STARTEN EN RIJDEN

Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd: (A) Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door hem uit de houder te trekken.

LAMPJES EN BERICHTEN

(B) Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien. (C) Buislampen: trek de lamp uit de veercontacten.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

(D) Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.

214

F0I0128m

Dimlicht

D

H7

55W

Parkeerlichten voor

A

W5W

5W

Achterlichten

B

R10W

10W

Richtingaanwijzers voor

B

PY21W

21W

Richtingaanwijzers op het voorspatbord

A

W5W

5W

Richtingaanwijzers achter

B

P21W/PY21W

21W

Mistlampen voor



H3

55W

Remlichten

B

P21W

21W

Derde remlicht

A

W5W

5W

Achteruitrijlicht

B

P21W

21W

Mistachterlicht

B

P21W

21W

Kentekenplaatverlichting

A

W5W

5W

Plafondverlichting: - met kantelbaar lampenglas - met spotjes

C C

C10W C10W

10W 10W

Bagageruimteverlichting

A

W5W

5W

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

55W

VEILIGHEID

H1

STARTEN EN RIJDEN

D

LAMPJES EN BERICHTEN

Grootlicht

NOODGEVALLEN

Vermogen

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Type

TECHNISCHE GEGEVENS

Figuur

ALFABETISCH REGISTER

Gloeilamp

215

Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”. KOPLAMPUNITS F0I0138m

(1): parkeerlicht/grootlicht; (2): dimlicht; (3): richtingaanwijzers. BELANGRIJK Monteer nadat de lampen vervangen zijn de deksels, waarbij de deksels goed vast moeten zitten (geborgd).

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO

In de koplampunits zijn de gloeilampen voor het parkeerlicht, het dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzer opgenomen. De lampen zijn op de volgende wijze in de lichtunit geplaatst:

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

GLOEILAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN

GROOTLICHT F0I0215m

Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (1), haak de borgveer (A) los en verwijder de lamp (B).

TECHNISCHE GEGEVENS

DIMLICHTEN

ALFABETISCH REGISTER

Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (2), haak de borgveer (A) los en verwijder de lamp (B).

216

F0I0186m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

PARKEERLICHTEN VOOR

F0I0188m

LAMPJES EN BERICHTEN

RICHTINGAANWIJZERS Voor

F0I0187m

Op voorspatbord



draai het lampenglas (A) linksom en verwijder het; trek vervolgens de geklemde lamp (C) uit de zitting.

ALFABETISCH REGISTER

duw het lampenglas (A) in de richting van de pijl (tegen de rijrichting van de auto in) zodat de borgveer (B) wordt ingedrukt en verwijder de unit;

TECHNISCHE GEGEVENS

Gloeilamp vervangen:

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (3), draai de stekker (A) rechtsom en verwijder de lamp (B).



STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Gloeilamp vervangen: verwijder het beschermdeksel (1), trek de stekker (A) los en verwijder de lamp (B).

F0I0139m

217

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Laat de lamp door de Fiat-dealer vervangen. ACHTERLICHTUNIT Gloeilamp vervangen:

F0I0163m

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

MISTLAMPEN VOOR

218

F0I0162m



verwijder vanuit het interieur de bovenste kunststof dop (A) met behulp van de schroevendraaier, zodat de moeren (B) zichtbaar worden;



plaats vanuit de bagageruimte, het verlengstuk (C) op de bevestigingsmoeren van de unit;



steek de schroevendraaier (D) in het daarvoor bestemde gat op het verlengstuk zelf, en draai vervolgens de moeren van de lichtunit los;



trek de stekker los en draai de door de pijlen aangegeven schroeven los;



verwijder de lampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien (bajonetfitting).

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

De lampen zijn op de volgende wijze in de achterlichtunit geplaatst: (A) - Gloeilamp van achterlicht (B) - Gloeilamp van remlicht (D) - Gloeilamp van: mistachterlicht (linker unit);



achteruitrijlicht (rechter unit).

F0I0213m

LAMPJES EN BERICHTEN

Derde remlicht



haak de borging (B) los, open de lamphouder en verwijder de geklemde lamp (C).

F0I0099m

TECHNISCHE GEGEVENS

draai bij geopende achterklep de schroeven (A) los;

ALFABETISCH REGISTER



NOODGEVALLEN

Gloeilamp vervangen:

ONDERHOUD VAN DE AUTO



STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

(C) - Gloeilamp van richtingaanwijzer

F0I0100m

219

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Gloeilamp vervangen:

F0I0102m

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

KENTEKENVERLICHTING

220

F0I0103m



druk om de lamp te vervangen op de lip (A) en verwijder de lampunit;



draai de lamphouder (B) linksom en verwijder de lamp (C).

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING VERVANGEN

INTERIEURVERLICHTING F0I0135m

open de lamphouder (A) en vervang de lamp.

NOODGEVALLEN



F0I0132m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

verwijder het plafondlampje door op de zijkant van het geklemde lampenglas te drukken op het door de pijl aangegeven punt;

TECHNISCHE GEGEVENS



LAMPJES EN BERICHTEN

Gloeilamp vervangen:

ALFABETISCH REGISTER

Met kantelbaar lampenglas

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Gloeilamp vervangen”.

221

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Met spotjes Gloeilamp vervangen: ❒

verwijder het plafondlampje (A) op de door de pijlen aangegeven punten;



open de lamphouder (B) en vervang de lamp.

F0I0133m

F0I0134m

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

BAGAGERUIMTEVERLICHTING (indien aanwezig)

222

F0I0101m

Gloeilamp vervangen: ❒

verwijder het lampenglas (A) in de richting van de pijl;



til het beschermdeksel (B) op en vervang de geklemde lamp.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

ZEKERINGEN VERVANGEN ALGEMENE INFORMATIE

Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.

ATTENTIE

ATTENTIE

Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.

Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar wendt u tot de Fiat-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomgebruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld.

Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Fiat-dealer.

ATTENTIE

STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

Gebruik het tangetje (D), dat zich in de zekeringenkast bevindt, voor het vervangen van de zekeringen.

NOODGEVALLEN

(C): zekering met doorgebrande strip.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

(B): zekering in goede staat;

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0239m

ALFABETISCH REGISTER

Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand. De verbindingsstrip (A) mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (ampère) (zelfde kleur).

VEILIGHEID

Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem.

223

Zekeringenkastje op het dashboard

F13 F12

F40

F44

F53

F31

F51

F35 F42

F43 F38

F50

F49 F37

F41 F39

F32

F48 F33

F46 F52

F45

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

224

F47

F34

De zekeringen in het zekeringenkastje zijn bereikbaar nadat de twee schroeven (A) zijn losgedraaid en het dekseltje (B) is geopend. De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aangegeven.

F36

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

De zekeringen van de auto bevinden zich in twee zekeringenkastjes, één op het dashboard en één in de motorruimte.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

TOEGANG TOT DE ZEKERINGEN

A B

F0I0060m

A

F55

B

F54

A

F21

F15

F17

F10

F22

F19

F11

F16

F23

F30

F20

F09

A F0I0059m

LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO

F08

TECHNISCHE GEGEVENS

F04

F05

F07

F06

F03 F14

ALFABETISCH REGISTER

F18

F01

F02

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

De zekeringen in het zekeringenkastje zijn bereikbaar nadat de borgveren (A) zijn losgehaakt en het dekseltje (B) is verwijderd. De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina’s aangegeven.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Zekeringenkastje in de motorruimte

225

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

GLOEILAMP Grootlicht rechts

F12

10

Grootlicht links

F13

10

Dimlicht rechts

F14

10

Dimlicht links

F15

10

Bagageruimteverlichting

F39

10

Waarschuwingsknipperlichten

F53

10

Mistlampen voor

F30

15

Richtingaanwijzers

F53

10

Verlichting componenten op dashboard

F51

7,5

Verlichting aansteker

F51

7,5

Verlichting

F32

15

Plafondverlichting

F39

10

Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding via start-/contactslot)

F37

10

Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding via accu)

F53

10

F31

7,5

Remlichten

F37

10

Kentekenplaatverlichting

F51

7,5

F37

10

ZEKERING

AMPÈRE

ONDERHOUD VAN DE AUTO

AMPÈRE

Achteruitrijlichten

TECHNISCHE GEGEVENS

ZEKERING

Derde remlicht

ALFABETISCH REGISTER

NOODGEVALLEN

TABEL

Asbak

F44

20

Airbag

F50

7,5

F02 - MAXI FUSE

40

226

VERBRUIKERS

Voeding zekeringenkast dashboard: optionals

Elektrische ruitbediening rechtsvoor

F48

20

Elektrische ruitbediening linksvoor

F47

20

Portiervergrendeling

F38

20

Spoelen van relais in relaiskast motorruimte

F31

7,5

Bobines van ontsteking

F22

20

Verbruikers motormanagementsysteem

F11

15

Regeleenheid ABS (via start-/contactslot)

F42

7,5

Regeleenheid motor (+ accu)

F18

7,5

Regeleenheid motor (voeding)

F17

10

Regeleenheid motor (via start-/contactslot)

F16

7,5

Regeleenheid parkeersensoren

F31

7,5

Regeleenheid voorgloei-installatie

F11

15

Claxon

F10

15

Aircocompressor

F19

7,5

Koplampverstelling

F13

10

F03 - MAXIFUSE

20

Magneetklep benzinedamp-opvangsysteem

F11

15

Verwarming dieselfilter

F20

20

F11

15

F54 - MAXI FUSE

60

Startsysteem

Impulsgever snelheidsmeter Voorgloei-systeem

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

60

VEILIGHEID

F04 - MAXI FUSE

Voeding ABS/ESP

STARTEN EN RIJDEN

7,5

LAMPJES EN BERICHTEN

F31

Voeding schakelaar handbediende airconditioning

NOODGEVALLEN

70

ONDERHOUD VAN DE AUTO

F01 - MAXI FUSE

Voeding zekeringenkast dashboard: standaard uitrusting

TECHNISCHE GEGEVENS

AMPÈRE

ALFABETISCH REGISTER

ZEKERING

VERBRUIKERS

227

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

228

ZEKERING

AMPÈRE

Subwoofer-systeem

F36

15

Inspuitventielen

F22

20

Koplampsproeiers

F09

20

Achterruitverwarming

F40

25

F06 - MAXI FUSE

30

Brandstofpomp (uitvoering 1.28V)

F22

20

Brandstofpomp

F21

15

Ruitensproeier-/achterruitsproeierpomp

F43

30

Eerste snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.28V en 1.216V met handbediende airconditioning)

F06 - MAXIFUSE

30

GEBRUIKERS

Elektroventilateur koelsysteem (uitvoeringen 1.28V en 1.216V met verwarming)

Eerste snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.816V en 1.9JTD)

F06 - MAXIFUSE

30

Tweede snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.28V en 1.216V met handbediende airconditioning)

F07 - MAXIFUSE

50

Tweede snelheid elektroventilateur (uitvoeringen 1.816V en 1.9JTD)

F07 - MAXIFUSE

40

Stoelverwarming voor

F45

15

Sensor water in brandstoffilter (dieseluitvoeringen)

F35

10

Services + 30 (autoradio, regeleenheid automatische airconditioning, inbouwvoorbereiding mobiele telefoon, diagnosestekker EOBD)

F39

10

Services + 15 (autoradio, schakelaar automatische airconditioning, cruise-control, uitschakeling ASR-systeem, inbouwvoorbereiding mobiele telefoon, schakelaarverlichting op dashboard, schakelaar stoelverwarming, sensoren ESP-systeem, regensensor, waarschuwingslampje niet omgelegde veiligheidsgordel)

F49

7,5

Schakelaar op rempedaal

F42

7,5

Elektrische stuurbekrachtiging

F35

10

Elektrische stuurbekrachtiging

F05 - MAXIFUSE

60

F11

15

Lambdasonde

Ruitenwissers

F43

30

Achterruitwisser

F52

15

Opendak

F46

15

Aanjager

F08

30

Beschikbaar

F33



Beschikbaar

F34



DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

7,5

VEILIGHEID

7,5

F41

STARTEN EN RIJDEN

F16

Verwarming elektrisch verstelbare spiegels

LAMPJES EN BERICHTEN

7,5

NOODGEVALLEN

F18

Relais regeleenheid motor

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Relais motorkoelsysteem

TECHNISCHE GEGEVENS

AMPÈRE

ALFABETISCH REGISTER

ZEKERING

VERBRUIKERS

229

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Ga voor het opladen als volgt te werk:

BELANGRIJK De beschrijving van de procedure voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Het is raadzaam deze werkzaamheden door de Fiatdealer te laten uitvoeren. We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.



maak de minklem los van de accu;



sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen; let hierbij op de polariteit;



schakel de acculader in;



aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los;



sluit de minklem weer aan op de accu.

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

ACCU OPLADEN

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

ATTENTIE

230

ATTENTIE

De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.

Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

OPKRIKKEN VAN DE AUTO MET DE BOORDKRIK

MET DE GARAGEKRIK Voorzijde

LAMPJES EN BERICHTEN

F0I0171m

Aan de zijkant

NOODGEVALLEN

De auto mag uitsluitend worden opgekrikt door de hefarm van de krik bij de betreffende merktekens te plaatsen, zoals is aangegeven in de figuur. Gebruik hierbij een blokje rubber van voldoende omvang. MET EEN HEFBRUG

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0172m

ALFABETISCH REGISTER

De auto moet zo opgekrikt worden dat de uiteinden van de hefarmen zich op de in de figuur aangegeven plaatsen bevinden.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

De auto mag uitsluitend worden opgekrikt met de hefarm van de krik onder versnellingsbak/differentieel. Hierbij moet een blokje rubber gebruikt worden (zie de figuur).

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Zie de paragraaf “Wiel verwisselen” in dit hoofdstuk.

F0I0173m

231

Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder onder de bekleding in de bagageruimte. SLEEPOOG BEVESTIGEN Ga als volgt te werk:

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

232



verwijder met een schroevendraaier de dop (A) in de bumper op de door de pijl aangegeven plek;



verwijder het sleepoog uit de houder;



draai het sleepoog (B) geheel op de schroefdraad achter of voor.

F0I0238m

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

SLEPEN VAN DE AUTO

F0I0251m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN NOODGEVALLEN

Houd er bij het slepen rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers.

ATTENTIE

Start de motor niet tijdens het slepen van de auto.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ATTENTIE

Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in stand STOP zonder de contactsleutel te verwijderen. Als de contactsleutel wordt verwijderd, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

ATTENTIE

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Bij uitvoeringen die zijn uitgerust met een Speedgear of Dualogic versnellingsbak moet, naast het uitvoeren van de bovenstaande aanwijzingen, het bij dit instructieboekje behorende supplement worden geraadpleegd.

VEILIGHEID

SLEPEN VAN AUTO’ S MET SPEEDGEAR OF DUALOGIC VERSNELLINGSBAK

233

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

234

O N D E R H O U D VA N D E A U T O GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD ......................... ONDERHOUDSSCHEMA ................................................. JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA ...................................... AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN ........................ NIVEAUS CONTROLEREN ............................................. POLLENFILTER .................................................................... LUCHTFILTER ...................................................................... DIESELFILTER (green filter) .............................................. ACCU ..................................................................................... WIELEN EN BANDEN ....................................................... RUBBER SLANGEN ............................................................ RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER ..................... KOPLAMPSPROEIERS ........................................................ CARROSSERIE ...................................................................... INTERIEUR ............................................................................

235 236 238 238 241 249 249 252 253 257 259 259 261 262 264

BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.

Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

Bedenk echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij 20.000 km als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste zonodig ook bij.

BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Fiat-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt.

LAMPJES EN BERICHTEN

Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 20.000 km moeten worden uitgevoerd.

NOODGEVALLEN

Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur onder optimale omstandigheden.

TECHNISCHE GEGEVENS

De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Fiat-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd.

ALFABETISCH REGISTER

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD

235

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

236

ONDERHOUDSSCHEMA 20

40

60

80

100

120

140

Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen



















Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren



















Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen.



















Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren.



















Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren



















x 1000 km

Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren (uitvoering 1.816V)



Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie en slijtage controleren





Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber slangen van rem- en brandstofsysteem en rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)



Spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)



Conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren Klepspeling controleren/afstellen (uitvoeringen 1.9 JTD en 1.9 Multijet)









160 180



































140

160 180











































































● ● ●







































● ●

















● ●

NOODGEVALLEN

● ●



(*) Of iedere 3 jaar als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt, zoals: - langdurig gebruik in warme en koude klimaten; - in stadsverkeer met langdurig stationair-draaiende motor; - gebruik op zeer stoffige wegen of op wegen met veel zand en/of strooizout. Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers en gebruiksomstandigheden van de auto. (❏) Iedere 30.000 km bij uitvoering 1.3 Multijet (■) Behalve uitvoering 1.3 Multijet



● ● ●





DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

120

VEILIGHEID

100

STARTEN EN RIJDEN

80

LAMPJES EN BERICHTEN

60



ONDERHOUD VAN DE AUTO

40

TECHNISCHE GEGEVENS

Klepspeling controleren/afstellen (uitvoering 1.28V) Handrem controleren/afstellen Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren (dieseluitvoeringen) Benzinedamp-opvangsysteem controleren (benzine-uitvoeringen) Brandstoffilter vervangen (“green filter”) (dieseluitvoeringen) Luchtfilter vervangen (benzine-uitvoeringen) Luchtfilter vervangen (uitvoeringen 1.9 JTD en 1.9 Multijet) (❏) Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.) Getande distributieriem controleren (■) Getande distributieriem vervangen (*) (■) Bougies vervangen (benzine-uitvoeringen) Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker) Oliepeil handgeschakelde versnellingsbak controleren Motorolie verversen (❏) Oliefilter vervangen (❏) Remvloeistof vervangen (of elke 2 jaar) Pollenfilter vervangen (of in ieder geval elk jaar)

20

ALFABETISCH REGISTER

x 1000 km

237

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

238

JAARLIJKS INSPECTIESCHEMA



conditie van diverse aandrijfriemen visueel controleren;

Voor auto’s waarmee jaarlijks minder dan 20.000 km wordt gereden (bijvoorbeeld ongeveer 15.000 km) is er een jaarlijks inspectieschema dat het volgende omvat:



vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers, accu, enz.);



motorolie verversen;



motoroliefilter vervangen;



pollenfilter vervangen (indien aanwezig).



banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen (inclusief het reservewiel);



werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren;



werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren en sproeiermonden afstellen;



stand wisserbladen voor en achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren;

❒ ❒



AANVULLENDE WERKZAAMHEDEN Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: ❒

niveau van de motorkoelvloeistof;

remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren;



niveau van de remvloeistof;



niveau van de ruitensproeiervloeistof;

visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat-, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem;



conditie en spanning van de banden.

acculading controleren (met behulp van optische hydrometer);

Iedere 3.000 km het motoroliepeil controleren en eventueel bijvullen. Gebruik bij voorkeur producten van de FL Selenia omdat die speciaal zijn afgestemd op de Fiat-modellen (zie de “Vullingstabel” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).

rijden op stoffige wegen;

BELANGRIJK - Dieselfilter



veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul;



veel langdurig stationair-draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij gebruik als taxi of bij huis-aan-huis bezorging).

Door het gebruik van dieselbrandstof van een kwaliteit die niet overeenkomt met de Europese specificatie EN590, kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.

BELANGRIJK - Luchtfilter Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto de Fiat-dealer.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID



STARTEN EN RIJDEN

trekken van aanhangers of caravans;

LAMPJES EN BERICHTEN



NOODGEVALLEN

Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Vervang de motorolie vaker dan in het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:

TECHNISCHE GEGEVENS

BELANGRIJK - Pollenfilter

ALFABETISCH REGISTER

BELANGRIJK - Motorolie

239

Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen.

Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als er accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Als de auto in warme klimaten wordt gebruikt of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden, dan moet de acculading (elektrolyt) vaker gecontroleerd worden dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

BELANGRIJK - Accu

240

Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Fiat-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Fiat-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt.

BELANGRIJK Tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden.

1

5

F0I0231m

NOODGEVALLEN

uitvoering 1.28V

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

2

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

BELANGRIJK Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar.

4

VEILIGHEID

3

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

NIVEAUS CONTROLEREN

1 Motorolie - 2 Accu 3 Remvloeistof - 4 Ruiten/koplampsproeiervloeistof 5 Koelvloeistof.

F0I0072m

uitvoeringen 1.216V en 1.416V

241

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN

uitvoering 1.816V

F0I0233m

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

1 Motorolie - 2 Accu 3 Remvloeistof - 4 Ruiten/koplampsproeiervloeistof 5 Koelvloeistof

242

uitvoering 1.3 Multijet

F0I0148m

1 Motorolie - 2 Accu 3 Remvloeistof - 4 Ruiten/koplampsproeiervloeistof 5 Koelvloeistof

F0I0211m

LAMPJES EN BERICHTEN

uitvoeringen 1.9JTD - 1.9 Multijet NOODGEVALLEN

STARTEN EN RIJDEN

1 Motorolie - 2 Accu 3 Remvloeistof - 4 Ruiten/koplampsproeiervloeistof 5 Koelvloeistof

ONDERHOUD VAN DE AUTO

1 VEILIGHEID

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

4

TECHNISCHE GEGEVENS

3

ALFABETISCH REGISTER

5

2

243

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Oliepeil controleren Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Het oliepeil moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op de oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN - en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie. uitvoering 1.28V

F0I0208m

Motorolie bijvullen Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet er via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld. Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

MOTOROLIE

BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil controleren. uitvoeringen 1.216V en 1.416V

F0I0130m

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

BELANGRIJK Als het motoroliepeil, na regelmatige controles, boven het MAX-niveau blijft, wendt u dan tot de Fiat-dealer om het juiste niveau te laten herstellen.

244

uitvoering 1.816V

F0I0205m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Motorolieverbruik Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km.

BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. uitvoering 1.3 Multijet

F0I0151m

Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat ook deze door de bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen.

Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter door de Fiat-dealer te laten uitvoeren.

TECHNISCHE GEGEVENS

ATTENTIE

F0I0204m

ALFABETISCH REGISTER

uitvoeringen 1.9JTD - 1.9 Multijet

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

BELANGRIJK Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5000 ÷ 6000 km stabiliseert.

245

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir staan.

STARTEN EN RIJDEN

Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van 50% gedemineraliseerd water en PARAFLU UP van FL Selenia, langzaam via de vulopening van het expansiereservoir te gieten. F0I0054m

Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van –35°C.

F0I0147m

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

BELANGRIJK Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.

246

ATTENTIE

Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UP-koelvloeistof. Als eventueel moet worden bijgevuld, gebruik dan vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zonodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

RUITENSPROEIER-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF

30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer;



50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter.

Bij temperaturen onder –20°C, TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken. F0I0145m

ATTENTIE

Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.

TECHNISCHE GEGEVENS

Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.

STARTEN EN RIJDEN



VEILIGHEID

Verwijder dop (A) en vul het reservoir met een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding:

247

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

REMVLOEISTOF Controleer of de remvloeistofniveau nog op het maximum niveau staat.

STARTEN EN RIJDEN

Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de “DOT 4”-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld.

Wees voorzichtig als u de dop van het reservoir losdraait om te voorkomen dat de vloeistof in contact komt met de lak. Als dit toch gebeurt, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.

ATTENTIE

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

F0I0055m

BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het “Onderhoudsschema” staat aangegeven.

248

ATTENTIE

De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk worden gewassen met water en zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.

Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen kunnen worden beschadigd.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

POLLENFILTER

VERVANGEN Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel en neem het te vervangen filterelement uit. F0I0152m

LAMPJES EN BERICHTEN

LUCHTFILTER

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Dit bevindt zich onder het dashboard dicht bij de middenconsole aan passagierszijde.

VERVANGEN

Draai de schroeven aan de zijkant en die op het deksel van het luchtfilter los, verwijder het deksel (A) en neem het te vervangen filterelement (B) uit.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0218m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Uitvoering 1.28V

F0I0219m

249

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel (B) en neem het te vervangen filterelement (C) uit.

F0I0061m

F0I0062m

Uitvoering 1.3 Multijet Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel (B) en neem het te vervangen filterelement (C) uit.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Uitvoeringen 1.216V en 1.416V

250

F0I0149m

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

F0I0150m

LAMPJES EN BERICHTEN

Uitvoeringen 1.816V - 1.9JTD - 1.9 Multijet

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

F0I0220m

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

Draai de schroeven (A) los, verwijder het deksel (B) en neem het te vervangen filterelement (C) uit.

F0I0221m

251

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

CONDENS AFTAPPEN (dieseluitvoeringen) BELANGRIJK Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien. Als het waarschuwingslampje c op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt een waarschuwing op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DIESELFILTER (“green filter”)

252

ATTENTIE

Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen laten draaien. Als het waarschuwingslampje c op het instrumentenpaneel gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt een waarschuwing op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

ACCU

Wendt u tot de Fiat-dealer

Donkere kleur zonder groen middenstuk

Accu niet voldoende opgeladen

Accu opladen (het is raadzaam dit door de Fiat-dealer te laten uitvoeren)

Donkere kleur met groen middenstuk

Niveau elektrolyt en acculading onvoldoende

Geen enkele handeling

ATTENTIE

De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: branden ontploffingsgevaar.

ATTENTIE

Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten.

LAMPJES EN BERICHTEN

Elektrolyt bijvullen

NOODGEVALLEN

Helderwitte kleur

ONDERHOUD VAN DE AUTO

F0I0058m

Zie de volgende tabel of de sticker (zie de afbeelding) op de accu.

TECHNISCHE GEGEVENS

De acculading kan gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter, die zichtbaar is via de inspectieopening, te controleren.

ALFABETISCH REGISTER

ACCULADING CONTROLEREN

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

De accu van de Fiat Punto is “onderhoudsarm”: onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water.

253

Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.

Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.

Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het “Onderhoudsschema” staan aangegeven.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

ACCU VERVANGEN

254

Onoordeelkundige montage van elektrische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren (diefstalalarm, mobiele telefoon, enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu door de Fiat-dealer te laten vervangen. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van defecte accu’s.

ATTENTIE

Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.

ATTENTIE

Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.



voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (bijv. autoradio, waarschuwingsknipperlichten);



maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd eerst de minpool van de accu los.



de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.

Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, handsfree kit, enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Fiat Lineaccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

schakel de plafondverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting;

LAMPJES EN BERICHTEN



Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan de paragraaf “Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk “Starten en rijden”.

NOODGEVALLEN

wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn; de plafondverlichting moet gedoofd zijn;

ONDERHOUD VAN DE AUTO



TECHNISCHE GEGEVENS

Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen.

BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is (optische hydrometer is donker gekleurd zonder groen middenstuk), raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder -10°C).

ALFABETISCH REGISTER

PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN

255

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

256

Deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook als de motor is uitgezet, waardoor de accu geleidelijk kan ontladen.

Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld:

Accu van

Maximaal toegestaan stroomverbruik

40 Ah

24 mA

44 Ah

27 mA

50 Ah

30 mA

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

WIELEN EN BANDEN

(A): juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. (B): te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. (C): te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt.

F0I0177m

LAMPJES EN BERICHTEN

Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden:

NOODGEVALLEN

Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd. De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.



Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Als dit het geval is, wendt u dan tot de Fiat-dealer.

TECHNISCHE GEGEVENS

Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen, en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen.

ALFABETISCH REGISTER



ONDERHOUD VAN DE AUTO

BELANGRIJKE TIPS

257

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN



Rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden;



Monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is.



Stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen.



Bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden.



Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000 ÷ 15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN



258

Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel.

ATTENTIE

Bedenk dat de wegligging ook afhankelijk is van een juiste bandenspanning.

ATTENTIE

Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.

ATTENTIE

Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.

ATTENTIE

Voer geen lakwerkzaamheden uit bij lichtmetalen velgen die een temperatuur vereisen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht.

Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen.

ATTENTIE



wanneer de temperatuur onder 0°C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit; maak de wissers zonodig vrij met een anti-vriesmiddel;



verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen;



schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in.

Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme atmosferische omstandigheden aanzienlijk beperken.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste een maal per jaar de wisserbladen te vervangen.

NOODGEVALLEN

Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.

WISSERBLADEN

TECHNISCHE GEGEVENS

Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan.

RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER

ALFABETISCH REGISTER

RUBBER SLANGEN

259

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

Ga als volgt te werk: til de wisserarm (A) van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm;



druk op de lip (B) van de veerklem en verwijder het wisserblad van de arm (A);



monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen; controleer of het wisserblad geborgd is.

Wisserblad achter vervangen Ga als volgt te werk:

NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

260



F0I0181m

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Wisserbladen vervangen

F0I0182m



kantel het dopje (A) omhoog, draai de moer (B) los, waarmee de wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as;



plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast;



kantel het dopje naar beneden.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

RUITENSPROEIERS Voorruit (ruitensproeiers)

Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zonodig met een speld worden doorgeprikt. F0I0206m

LAMPJES EN BERICHTEN

De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit worden gericht. Achterruit (achterruitsproeier)

NOODGEVALLEN

U kunt de richting van de sproeiermond op dezelfde manier afstellen als bij de ruitensproeier voor. De sproeiermond bevindt zich boven de achterruit. F0I0169m

TECHNISCHE GEGEVENS

KOPLAMPSPROEIERS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

U kunt de richting van de sproeiermonden afstellen door met een schroevendraaier in de uitsparing (A) te draaien.

STARTEN EN RIJDEN

VEILIGHEID

Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk.

Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goede staat zijn.

ALFABETISCH REGISTER

De koplampsproeiers werken automatisch als het dim-/grootlicht brandt en de ruitensproeiers worden ingeschakeld.

F0I0207m

261

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

262

CARROSSERIE

De belangrijkste zijn: ❒

de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen;



het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid;



het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen;



het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen, enz.;



toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen.

BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOEDEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: ❒

luchtverontreiniging;



zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat);



omgevings-/seizoensinvloeden.

Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. Fiat heeft voor de Fiat Punto de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen.

CARROSSERIEGARANTIE Bij de Fiat Punto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar het boekje “SERVICE EN GARANTIEHANDLEIDING”.

Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. De juiste wasmethode: ❒

verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt;



spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af;

De minder zichtbare delen zoals randen van portieren, achterklep, motorkap en de koplampranden moeten niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen. Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: omdat dan de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.

Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk “Technische gegevens”).

STARTEN EN RIJDEN

spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.

LAMPJES EN BERICHTEN



De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie.

NOODGEVALLEN

Lak

ONDERHOUD VAN DE AUTO

was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit;

TECHNISCHE GEGEVENS



ALFABETISCH REGISTER

TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE

263

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN

INTERIEUR

Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op, dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden.

Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij moet er goed op worden gelet dat de waterstralen niet direct met de elektronische regeleenheden in contact komen. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.

ALFABETISCH REGISTER

264

STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken. Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep.

BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels, enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Motorruimte

Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s, enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.

ATTENTIE

Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.

Dep een vochtige vlek of vet met een droge en absorberende doek en wrijf daarbij niet. Behandel de plek vervolgens met een doek of zeem bevochtigd met water en een neutrale zeep.

BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.

Als de vlek nog niet verwijderd is, behandel de vlek dan met een speciaal schoonmaakmiddel, waarbij de instructies op de verpakking strikt moeten worden opgevolgd.

Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.

ALFABETISCH REGISTER

ATTENTIE

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen.

VEILIGHEID

Verwijder droog vuil met een zeemleer of een iets vochtige doek, zonder hard te drukken.

STARTEN EN RIJDEN

KUNSTSTOF INTERIEURDELEN

LAMPJES EN BERICHTEN

MET LEER BEKLEDE STOELEN

265

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

266

TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS ............................................. MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN MOTOR ................................................................................. INSPUITING ......................................................................... TRANSMISSIE ....................................................................... REMMEN ................................................................................ WIELOPHANGING ............................................................ STUURINRICHTING ......................................................... WIELEN ................................................................................. AFMETINGEN ...................................................................... PRESTATIES .......................................................................... GEWICHTEN ....................................................................... VULLINGSTABEL ................................................................ SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN ....................... BRANDSTOFVERBRUIK ................................................... CO2-EMISSIE .......................................................................... MONTAGEVOORBEREIDING VOOR “ISOFIX”-KINDERZITJE ....................................................

267 269 270 271 271 272 272 272 273 277 280 281 283 285 287 288 289

VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO

F0I0014m

TECHNISCHE GEGEVENS

TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en bevat de volgende informatie: A - Naam van de fabrikant. B - Nummer typegoedkeuring. C - Identificatiecode van het autotype. D - Chassisnummer. E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto. F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger. G - Max. toelaatbare voorasbelasting. H - Max. toelaatbare achterasbelasting. I - Motortype. L - Code van de carrosserie-uitvoering. M - Nummer voor onderdelen. N - Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting (alleen bij dieselmotoren).

F0I0199m

ALFABETISCH REGISTER

Wij raden u aan nota te nemen van de identificatiegegevens. De identificatiegegevens zijn op de typeplaatjes ingeslagen en bevinden zich op de volgende plaatsen: 1 - Typeplaatje met identificatiegegevens. 2 - Chassisnummer. 3 - Plaatje met informatie over de carrosserielak. 4 - Motorcode.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

IDENTIFICATIEGEGEVENS

267

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

CHASSISNUMMER Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat naast de rechter voorstoel.

STARTEN EN RIJDEN

Het is bereikbaar nadat het klepje in de vloerbedekking is opgetild en bevat de volgende gegevens: ❒

oplopend productienummer.

LAMPJES EN BERICHTEN

Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht en bevat de volgende informatie: A - Fabrikant van de lak. B - Kleurbenaming.

NOODGEVALLEN

C - Kleurcode. D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten. F0I0146m

MOTORCODE De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer.

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

type van de auto (ZFA188000);

PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK

ALFABETISCH REGISTER

268



F0I0015m

188BXA1A 01Y

1.28V met stuurbekrachtiging

188A4000

188AXA1A 00Y

188BXA1A 01W

1.216V

188A5000

188AXB1A 02N

188BXB1A 03N

1.416V

843A1000

188AXM1A 20

188BXM1A 21

1.416V Sporting

843A1000

188AXM1B 22



1.816V

188A6000

188AXF1A 12D

188BXF1A 15C

1.3 Multijet

188A9000

188AXH1A 16B

188BXH1A 17B

1.9JTD

188A7000

188AXG1A 13E

188BXG1A 14C

1.9JTD Sporting

188A7000

188AXG1A 13F



1.9 Multijet

188B2000

188AXL1A 18B

188BXL1A 19B

1.9 Multijet HGT

188B2000

188AXL1A 1B



DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

188AXA1A 00X

STARTEN EN RIJDEN

188A4000

LAMPJES EN BERICHTEN

1.28V zonder stuurbekrachtiging

NOODGEVALLEN

Code van de carrosserie-uitvoering 5-deurs 3-deurs

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Motorcode

TECHNISCHE GEGEVENS

Uitvoeringen

ALFABETISCH REGISTER

MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN

269

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

MOTOR

Typecode

STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

Aantal en opstelling cilinders Aantal kleppen per cilinder

1.816V

1.3 Multijet

1.9 JTD

1.9 Multijet

188A4000

188A5000

843A1000

188A6000

188A9000

188A7000

188B2000

Otto

Otto

Otto

Otto

Diesel

Diesel

Diesel

4 in lijn

4 in lijn

4 in lijn

4 in lijn

4 in lijn

4 in lijn

4 in lijn

2

4

4

4

4

2

2

mm

70,8x 78,86

70,8x 78,86

72 x 84

82 x 82,7

69,6x 82

82 x 90,4

82 x 90,4

Cilinderinhoud

cm3

1242

1242

1368

1747

1248

1910

1910

9,8 : 1

10,6 : 1

11 : 1

10,3 : 1

18 : 1

18,45 : 1

18,0 : 1

kW pk min-1

44 60 5000

59 80 5000

70 95 5800

96 130 6300

51 70 4000

63 85 3500

74 100 4000

Nm kgm min-1

102 10 2500

114 11 4000

128 13 4500

164 17 4300

180 18 1750

196 20 1500

260 26 1750







Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)

Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)

Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)

Compressieverhouding Max. vermogen (EU) bijbehorend toerental:

bijbehorend toerental: Bougies

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

1.416V

Boring en slag

Max. koppel (EU)

Brandstof

ALFABETISCH REGISTER

1.216V

ALGEMEEN

Cyclus

270

1.28V

Fiat BKR5EZ Fiat DCPR8E-N Fiat DCPR8E-N Fiat BKR6EZ Fiat RC10YCC NGK NGK Fiat RC10YCC NGK BKR5EZ DCPR7E-N DCPR7E-N NGK BKR6EZ Champion Champion RC10YCC RC10YCC Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)

Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)

Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)

Loodvrije benzine 95 RON (specificatie EN228)

Multipoint gefaseerde sequentiële inspuiting: geïntegreerde elektronische inspuiting/ontsteking zonder brandstofretourleiding (returnless)

Elektronisch geregelde directe inspuiting met “Common Rail”. Turbocompressor en intercooler

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet

Versnellingsbak

Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit (zes bij bepaalde uitvoeringen) en één versnelling achteruit. Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag. Met hydraulische bediening.

Aandrijving

Voor

Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

Koppeling

NOODGEVALLEN

1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet

ONDERHOUD VAN DE AUTO

TRANSMISSIE

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Brandstofsysteem

1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V

VEILIGHEID

BRANDSTOFSYSTEEM

271

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

272

REMMEN 1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet Voetrem: – voor – achter

Schijfremmen (op enkele uitvoeringen zelfventilerende schijfremmen) Trommelremmen of schijfremmen (op enkele uitvoeringen) Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen.

Handrem

BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt.

WIELOPHANGING 1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet Onafhankelijke wielophanging, type McPherson

Voor

Torsieas en torsietraverse

Achter

STUURINRICHTING 1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V - 1.3 Multijet - 1.9 JTD - 1.9 Multijet Tandheugelstuurhuis eventueel met elektrische stuurbekrachtiging (indien aanwezig)

Type Minimum draaicirkel (tussen stoepranden)

m

10,5

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

WIELEN VELGEN EN BANDEN

Geperst stalen velg. Tubeless radiaalband. WIELUITLIJNING Toespoor gemeten tussen de velgranden van de voorwielen: 0±1 mm. De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat. VERKLARING VAN DE CODERING OP DE BANDEN Voorbeeld: 185/60 R 14 82 H 185 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken). 60 = Hoogte/breedte-verhouding (H/ S) (percentage). R = Radiaalband 14 = Diameter van de velg (in inch) (Ø). 82 = Beladingsindex (draagvermogen).

STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN

RESERVEWIEL

ONDERHOUD VAN DE AUTO

BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.

F0I0034m

TECHNISCHE GEGEVENS

Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.

ALFABETISCH REGISTER

BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboekje afwijken van die van de typegoedkeuring, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden.

VEILIGHEID

Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven.

273

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

274

Beladingsindex (draagvermogen) 60 = 250 kg 84 = 500 kg 61 = 257 kg 85 = 515 kg 62 = 265 kg 86 = 530 kg 63 = 272 kg 87 = 545 kg 64 = 280 kg 88 = 560 kg 65 = 290 kg 89 = 580 kg 66 = 300 kg 90 = 600 kg 67 = 307 kg 91 = 615 kg 68 = 315 kg 92 = 630 kg 69 = 325 kg 93 = 650 kg 70 = 335 kg 94 = 670 kg 71 = 345 kg 95 = 690 kg 72 = 355 kg 96 = 710 kg 73 = 365 kg 97 = 730 kg 74 = 375 kg 98 = 750 kg 75 = 387 kg 99 = 775 kg 76 = 400 kg 100 = 800 kg 77 = 412 kg 101 = 825 kg 78 = 425 kg 102 = 850 kg 79 = 437 kg 103 = 875 kg 80 = 450 kg 104 = 900 kg 81 = 462 kg 105 = 925 kg 82 = 475 kg 106 = 950 kg 83 = 487 kg

Maximale snelheid Q = max. 160 km/h. R = max. 170 km/h. S = max. 180 km/h. T = max. 190 km/h. U = max. 200 km/h.

VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN Voorbeeld: 5 1/2 J x 14 H2 35 5 1/2 =

breedte van de velg (in inch) (1).

J

=

velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) (2).

14

=

montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø).

H2

=

vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt).

35

=

diepte van de velgbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het velghart).

H = max. 210 km/h. V = max. 240 km/h. W = max. 270 km/h. Y = max. 300 km/h.

135/80 B13 82M

1.28V met stuurbekr. 1.216V 1.4 16V zonder ESP 1.3 Multijet zonder ESP

5 1/2 Jx14” - 35 6Jx14” ET 35 (L.met.) 6Jx15” ET 33 (L.met.)

165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V

165/70 R14 81Q (M+S) 185/60 R14 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)

4B x 14” ET 43

135/80 B14 80P

1.416V met ESP 1.3 Multijet met ESP

5 1/2 Jx14” - 35 6Jx14” ET 35 (L.met.) 6Jx15” ET 33 (L.met.)

185/60 R14 82H 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V

185/60 R14 82Q (M+S) 185/60 R14 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)

4B x 14” ET 43

135/80 B14 80P

1.416V/1.9JTD Sporting

6Jx15” ET 33 (L.met.)

185/55 R15 82V

185/55 R15 82Q (M+S)

4B x 14” ET 43

135/80 B14 80P

1.816V HGT 1.9 Multijet HGT

6Jx15” ET 37 (L.met.)

185/55 R15 82V

185/55 R15 82Q (M+S)

4B x 14” ET 35

125/80 R15 95M

1.816V Emotion

6 Jx15” ET 37 6Jx15” ET 37 (L.met.)

185/55 R15 82V 185/55 R15 82V

185/55 R15 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)

4B x 15” ET 35

125/80 R15 95M

1.9JTD

5 1/2Jx14” ET 35 6Jx14” ET35 (L.met.) 6Jx145” ET33 (L.met.)

185/60 R14 82H 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V

185/60 R14 82Q (M+S) 185/60 R14 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)

4B x 14” ET 43

135/80 B14 80P

1.9 Multijet Emotion

6Jx15” ET 31,5 6Jx15” ET33 (L.met.)

185/55 R15 82V 185/55 R15 82V

185/55 R15 82Q (M+S) 185/55 R15 82Q (M+S)

4B x 15” ET 35

125/80 R15 95M

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

4.5B x 13” ET 35

VEILIGHEID

155/80 R13 79Q (M+S)

STARTEN EN RIJDEN

155/80 R13 79T

LAMPJES EN BERICHTEN

5.00B x 13” ET 35

NOODGEVALLEN

RESERVEWIEL Velgmaat Bandenmaat

ONDERHOUD VAN DE AUTO

BANDENMAAT Standaard Winterbanden

TECHNISCHE GEGEVENS

1.28V zonder stuurbekrachtiging

VELGMAAT

ALFABETISCH REGISTER

UITVOERING

275

UITVOERING

STANDAARD BANDEN Bij gemiddelde belanding Volbeladen Voor Achter Voor Achter

RESERVEWIEL

155/80 R13 79T

2,0

1,9

2,2

2,2

2,8

1.28V met stuurbekrachtig.

165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V

2,0

1,9

2,2

2,1

2,8

165/70 R14 81T 185/60 R14 82H

2,0

1,9

2,2

2,1

1.216V - 1.416V

185/55 R15 82V

2,2

2,1

2,4

2,3

1.416V Sporting

185/55 R15 82V

2,2

2,1

2,4

2,3

1.9JTD Sporting

185/55 R15 82V

2,4

2,1

2,4

2,3

1.3 Multijet

165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82V

2,2

2,1

2,4

2,3

2,8

1.816V 1.9 Multijet

185/55 R15 82V

2,4

2,1

2,4

2,3

4,2

1.9JTD

185/60 R14 82H 185/55 R15 82V

2,4

2,1

2,4

2,3

2,8

Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden.

ALFABETISCH REGISTER

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

1.28V zonder stuurbekrachtig.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Bandenmaat

TECHNISCHE GEGEVENS

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)

276

2,8

Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.

2,8

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

AFMETINGEN

VEILIGHEID

De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.

STARTEN EN RIJDEN

Inhoud bagageruimte

B

C

D

E

F (*)

G (**)

H (*)

3840

804

2460

576

1480

1398

1660

1392

(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. (**) Max. breedte over de spiegels: 1954 mm.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

A

TECHNISCHE GEGEVENS

Uitvoeringen 3-deurs

ALFABETISCH REGISTER

F0I0201m

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) 264 dm3

277

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud bagageruimte

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) 264 dm3

278

F0I0200m

Uitvoeringen SOUND, SPORTING, HGT

A

B

C

D

E

F (*)

G (**)

H (*)

3843

800

2460

583

1480

1398

1660

1392

(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. (**) Max. breedte over de spiegels: 1954 mm.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaardbanden.

VEILIGHEID

De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto. Inhoud bagageruimte

B

C

D

E

F (*)

G (**)

H (*)

3865

804

2460

601

1480

1398

1660

1392

(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten. (**) Max. breedte over de spiegels: 1954 mm

ONDERHOUD VAN DE AUTO

A

TECHNISCHE GEGEVENS

Uitvoeringen 5-deurs

ALFABETISCH REGISTER

F0I0202m

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

STARTEN EN RIJDEN

Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) 297 dm3

279

280

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS ONDERHOUD VAN DE AUTO NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN STARTEN EN RIJDEN

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

PRESTATIES

Max. snelheid na de inrijperiode van de auto, in km/h. 1.28V 1.216V 1.416V 1.816V 1.3 Multijet 1.9 JTD 1.9 Multijet

155 172 178 205 164 173 185

3/5-deurs

510

510

510

3/5-deurs 3/5-deurs 3-deurs 5-deurs

750 750 1370 1385

780 750 1430 1445

820 750 1470 1485

Gewicht van de aanhanger – geremd: – ongeremd:

3/5-deurs 3/5-deurs

1000/400(●) 400

1000/400(●) 400

1000/400(●) 400

Max. dakbelasting:

3/5-deurs

75

75

75

Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):

3/5-deurs

60

60

60

Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaalgewicht:

(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (●) Voor bepaalde markten.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

960 975

VEILIGHEID

920 935

STARTEN EN RIJDEN

860 875

LAMPJES EN BERICHTEN

3-deurs 5-deurs

Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires):

NOODGEVALLEN

1.416V

ONDERHOUD VAN DE AUTO

1.216V

TECHNISCHE GEGEVENS

1.28V

Gewichten (kg)

ALFABETISCH REGISTER

GEWICHTEN

281

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

282

Gewichten (kg)

1.816V

1.3 Multijet

1.9 JTD

1.9 Multijet

3-deurs 5-deurs

1040 1055

965 980

1040 1055

1075 1090

3/5-deurs

510

510

510

510

3/5-deurs 3/5-deurs 3-deurs 5-deurs

850 750 1550 1565

820 750 1475 1490

900 750 1550 1565

900 750 1585 1600

Gewicht van de aanhanger – geremd: – ongeremd:

3/5-deurs 3/5-deurs

1000/400(●) 400

1000/400(●) 400

1000/400(●) 400

1000/400(●) 400

Max. dakbelasting:

3/5-deurs

75

75

75

75

Max. gewicht op de trekhaak (geremde aanhanger):

3/5-deurs

60

60

60

60

Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: Max. toelaatbaar gewicht (**) – vooras: – achteras: – totaalgewicht:

(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (opendak, trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. (●) Voor bepaalde markten.



47 5-7

– –

– Motorkoelsysteem:

Loodvrije superbenzine met octaangetal van ten minste 95 R.O.N (specificatie EN228) Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP

4,2



4,5



4,5



5,8



Motorcarter: Carter en oliefilter:

2,5 2,8

2,2 2,5

2,5 2,8

2,2 2,5

2,5 2,8

2,2 2,5

3,7 4,1

3,3 3,65

Versnellingsbak en differentieel:

1,65

1,5

1,65

1,5

1,65

1,5

1,98

1,8

0,40



0,40











Hydraulisch remcircuit met ABS:

0,45



0,45



0,45



0,65



TUTELA TOP 4

Reservoir ruitensproeiers voor en achter met koplampsproeiers:

1,5 (4,5)



1,5 (4,5)



1,5 (4,5)



1,5 (4,5)



Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35

Hydraul. remcircuit voor/achter:

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

47 5-7

– –

SELENIA 20K (❒) TUTELA CAR ZC 75 Synth TUTELA TOP 4

(❒) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.

LAMPJES EN BERICHTEN

47 5-7

– –

Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten

NOODGEVALLEN

47 5-7

1.816V liter kg

ONDERHOUD VAN DE AUTO

1.416V kg liter

TECHNISCHE GEGEVENS

1.216V liter kg

ALFABETISCH REGISTER

Brandstoftank: incl. een reserve van:

1.28V liter kg

STARTEN EN RIJDEN

VULLINGSTABEL

283

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN

1.3 Multijet kg liter

1.9 JTD kg liter

1.9 Multijet liter kg

Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten

49 5-7

– –

49 5-7

– –

49 5-7

– –

Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590)

Motorkoelsysteem:

6,0



6,2



6,2



Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP

Motorcarter: Carter en oliefilter:

2,85 3,0

– –

4,0 4,3

– –

4,0 4,3

– –

SELENIA TURBO DIESEL (❍) SELENIA WR (❏)

Versnellingsbak en differentieel:

1,98

1,8

1,98

1,8

1,98

1,8

0,40



0,40



0,40



TUTELA TOP 4

Hydraulisch remcircuit met ABS:

0,45



0,45



0,65



TUTELA TOP 4

Reservoir ruitensproeiers voor en achter met koplampsproeiers:

1,5 4,5

– –

1,5 4,5

– –

1,5 4,5

– –

Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35

Brandstoftank: incl. een reserve van:

TUTELA CAR ZC 75 Synth

ALFABETISCH REGISTER

TECHNISCHE GEGEVENS

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Hydraul. remcircuit voor/achter:

284

(❍) Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR SAE 5W-40. (❏) Uitvoering 1.3 Multijet

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN

Smering voor dieselmotoren (uitvoering 1.3 Multijet)

Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B3 en API CD.

SELENIA TURBO DIESEL

Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API CF en FIAT 9.55535-M2.

SELENIA WR

Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA B4, API CF en FIAT 9.55535-M2.

STARTEN EN RIJDEN

SELENIA PERFORMER

LAMPJES EN BERICHTEN

Smering voor dieselmotoren (❍) (uitvoeringen 1.9JTD en 1.9 Multijet)

SELENIA 20K

NOODGEVALLEN

Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA A1 en API SL.

Toepassing

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Motorolie SAE 10W-40 op synthetische basis, die ruimschoots voldoet aan de specificaties ACEA A3 en API SL.

Aanbev. smeermiddelen en vloeistoffen

SELENIA WR

F0I0028m

(❒) Bij gebruik onder zware klimatologische omstandigheden, adviseren wij SELENIA PERFORMER SAE 5W-30 motorolie. (❍) Bij gebruik onder zware klimatologische omstandigheden, adviseren wij SELENIA WR SAE 5W-40 motorolie.

TECHNISCHE GEGEVENS

Smering voor benzinemotoren (❒)

Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto

ALFABETISCH REGISTER

Gebruik

VEILIGHEID

AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES

285

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

286

Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor een correct functioneren van de auto

Aanbev. smeermiddelen en vloeistoffen

Toepassing

Synthetische SAE 75W-80 EP olie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties API GL5 en MIL - L - 2105 D LEV.

TUTELA CAR ZC 75 Synth

Mech. versnellingsbakken en differentieels

Olie type “ATF DEXRON III”.

TUTELA GI/E

Hydraulische stuurbekrachtiging:

Vet op basis van lithiumzepen. Indringingsgetal NLGI 0.

TUTELA MRM ZERO

Homokinetische koppelingen aan zijde differentieel

Waterafstotend vet op basis van lithiumzepen, indringingsgetal: NLGI=2, bevat molybdeenbisulfide.

TUTELA STAR 500

Homokinetische koppelingen aan zijde wiel

Remvloeistof

Synthetische remvloeistof FMVSS nr 116 DOT 4, ISO 4925, SAE J-1704, CUNA NC 956-01.

TUTELA TOP 4

Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening

Antivries voor radiateur

Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van glycol-monoethyleen voor koelsysteem. Met organische formule gebaseerd op O.A.T.-technologie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.

PARAFLU UP (●)

Motorkoelsysteem. Mengverhouding: 50% gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP

Toevoeging voor dieselbrandstof

Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor dieselmotoren.

DIESEL MIX

Vermengen met dieselolie (25 cm per 10 liter)

Vloeistof voor ruitensproeiers voor/achter en koplampsproeiers

Mengsel van alcoholen, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II.

TUTELA PROFESSIONAL SC 35

Onverdund of met water gebruiken

Gebruik

Olie en vetten voor krachtoverbrengingen

(●) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.



gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%.

BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aërodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.

Brandstofverbruik volgens EU 1999/100-normen (liter x 100 km)

Stadsverkeer

Buitenweg

Gecombineerd

1.28V

7,3

4,8

5,7

1.216V

7,6

5,0

6,0

1.416V

7,8

5,1

6,1

1.416V Sporting

8,8

5,3

6,6

1.816V

11,5

6,4

8,3

1.3 Multijet

5,6

3,9

4,5

1.9 JTD

6,6

4,0

4,9

1.9 JTD Sporting

7,2

4,2

5,3

1.9 Multijet

7,3

4,1

5,3

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID

een rit buiten de stad: hierbij wordt veelvuldig geaccelereerd in alle versnellingen en wordt een normaal gebruik van de auto buiten de stad gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;

STARTEN EN RIJDEN



LAMPJES EN BERICHTEN

een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;

NOODGEVALLEN



ONDERHOUD VAN DE AUTO

Het brandstofverbruik is gemeten tijdens:

TECHNISCHE GEGEVENS

Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EU-normen is vastgelegd.

ALFABETISCH REGISTER

BRANDSTOFVERBRUIK

287

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

288

CO2-EMISSIE De CO2-emissie, vermeld in de volgende tabellen, is gemeten op een gemiddeld gecombineerd traject. CO2-emissie volgens EU 1999/100-normen (g/km) Benzine-uitvoeringen 1.28V

1.216V

1.416V

1.416V Sporting

1.816V

136

142

145

156

197

Diesel-uitvoeringen 1.3 Multijet

1.9JTD

1.9JTD Sporting

1.9 Multijet

119

130

140

140

Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje links en een Isofix-kinderzitje rechts.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN

Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde beugels worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rugleuning en zitting van de achterbank of in de bekleding daarvan.

NOODGEVALLEN

In het Fiat Lineaccessori-programma is het Kiddy Isofix-kinderzitje opgenomen. Deze is goedgekeurd volgens de Europese ECE-R44/03 -voorschriften en geschikt voor kinderen met een gewicht tot 18 kg, waarbij het zitje in de rijrichting van de auto moet worden geplaatst, en voor kinderen met een gewicht tot 13 kg, waarbij het zitje tegen de rijrichting in moet worden geplaatst (groepen 0, 0+ en 1). Wij raden u dit kinderzitje aan omdat het speciaal voor de Fiat Punto is ontworpen.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

De Fiat Punto is voorbereid voor de montage van Isofix-kinderzitjes, een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen. Isofix is een extra mogelijkheid die het gebruik van traditionele kinderzitjes niet uitsluit. De Isofix-kinderzitjes zijn er voor drie gewichtsgroepen: 0, 0+ en 1.

TECHNISCHE GEGEVENS

Vanwege het verschil in omvang, kunnen op de achterbank maximaal drie traditionele kinderzitjes worden gemonteerd en bij de Isofix-bevestigingen slechts twee. Op de passagiersstoel voor kunnen alleen traditionele kinderzitjes worden gemonteerd.

ALFABETISCH REGISTER

Montagevoorbereiding voor “Isofix”-kinderzitje (indien aanwezig)

289

DASHBOARD EN BEDIENINGSVEILIGHEID KNOPPEN

MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE Groep 0 en 0+ Bij kinderen in deze gewichtsgroep (kinderen met een gewicht tot 13 kg) moet het kinderzitje achterstevoren zijn gekeerd en moet het kind door de gordels (D) van het zitje beschermd worden.

STARTEN EN RIJDEN

Als het kind groeit en in de gewichtsgroep 1 komt, moet het kinderzitje in de rijrichting worden bevestigd.

ONDERHOUD VAN DE AUTO

NOODGEVALLEN

LAMPJES EN BERICHTEN

Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:

F0I0026m

controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken) staat;



zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken (C) in de beugels;



duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;



controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.

Als het Isofix-kinderzitje tegen de rijrichting in wordt geplaatst, moet de passagiersstoel voor volledig naar achteren worden geschoven, zodat de rugleuning van de stoel en het kinderzitje elkaar raken.

TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

290



ATTENTIE

Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de montage-instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren.

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN

Groep 1



bij kinderzitjes die in de rijrichting moeten worden geplaatst, moet de bovenste gordel (deze bevindt zich in het bovenste vakje van het kinderzitje) aan de ring in de bagageruimte worden bevestigd;



controleer of het kinderzitje goed vergrendeld is door met kracht te proberen het kinderzitje te verplaatsen: de ingebouwde beveiligingsmechanismen verhinderen dat slechts een enkele bevestigingshaak is vergrendeld.

In deze opstelling wordt het kind ook beschermd door de veiligheidsgordels van de auto en door de bovenste gordel: zie de handleiding van het kinderzitje voor het correct omleggen van de veiligheidsgordels van de auto.

STARTEN EN RIJDEN

duw tegen het kinderzitje totdat het hoorbaar vergrendelt;

LAMPJES EN BERICHTEN



NOODGEVALLEN

zoek de bevestigingsbeugels (A) en plaats vervolgens het kinderzitje met de bevestigingshaken (C) in de beugels;

F0I0027m

ONDERHOUD VAN DE AUTO



TECHNISCHE GEGEVENS

controleer of de ontgrendelhendel (B) in ruststand (ingetrokken) staat;

ALFABETISCH REGISTER



VEILIGHEID

Ga voor een correcte montage van het kinderzitje als volgt te werk:

291

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN LAMPJES EN BERICHTEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ALFABETISCH REGISTER

292

A L FA B E T I S C H R E G I S T E R Aansteker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94 ABS (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .113 Accu - acculading controleren . . . . . . . . . . . . . . . . .253 - opladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .230 - starten met een hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . .200 - vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .254 Achterruitsproeier - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85 - vloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247 Achterruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92 Achterruitwisser - achterruitsproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .261 - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85 - intelligente wis-/wasregeling . . . . . . . . . . . . . .85 - wisserblad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259 Achteruitrijlicht - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219 Afmetingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .277 Airbags aan de zijkant . . . . . . . . . . . . . . . . . . .153 Airbags voor - airbag voor aan bestuurderszijde . . . . . . . . .151 - airbag voor aan passagierszijde uitschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .152 - airbag voor aan passagierszijde . . . . . . . . . . .151 Airconditioning, automatisch met gescheiden regeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71 Airconditioning, handbediend . . . . . . . . . . . . . .68 Allesdragers - bevestigingspunten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .109 Asbak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .94 ASR (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .116 Auto langere tijd stallen . . . . . . . . . . . . . . . . .172 Autoradio - autoradio inbouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .121 - inbouwvoorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . .120 - schema van de voorbereide bedrading en aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . .122 Bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101-102-103 Bagageruimte vergroten . . . . . . . . . . . . . . . . .103 Bagageruimteverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . .222 Banden

- standaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .275 - verklaring van de codering op de banden . . .273 - winterbanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .170 Bedieningsknoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91 Bescherming van het milieu . . . . . . . . . . . . . . .133 Bougies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270 Brandstof - brandstofmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 - brandstofnoodschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . .92 - verbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .287 Brandstofbesparing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .164 Brandstofverbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .287 Buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60-61 Buitenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78 Carrosserie - carrosserie-uitvoeringen . . . . . . . . . . . . . . . .269 - onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .262 Centrale portiervergrendeling . . . . . . . . . . . . . .98 CO2-emissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .288 Cruise-control . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86 Dashboard en bedieningsknoppen . . . . . . . . . . .4 Dashboardkastje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93 Derde remlicht - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219 Dieselfilter (green filter) . . . . . . . . . . . . . . . . .252 Digitaal display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22 Dimlicht - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78 - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .216 Dop van de brandstoftank . . . . . . . . . . . . . . . .132 Drukknoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20 Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging) . .126

Fix & Go (snelle bandenreparatieset) . . . . . .208 Follow me home (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . .80 Gereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .206 Gewichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .281 Gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .213 Gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .141 Grootlicht - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78 - grootlichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79 - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .216 Grootlichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79 Hendels aan het stuur . . . . . . . . . . . . . . . . .78-81 Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .59 Hoogteregelaar koplampen . . . . . . . . . . . . . .111 Identificatiegegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .267 Identificatieplaatjes . . . . . . . . . . . . . . . . . .267-268 Instelbaar multifunctioneel display . . . . . . . . . .28 Instrumenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 Instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6 Intelligente wis-/wasregeling . . . . . . . . . . . .82-85 Interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264 Interieuruitrusting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93 Interieurverlichting - gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . .221 Isofix (montagevoorbereiding kinderzitje) . . .289

EBD (elektronische remdrukverdeling) . . . . .113 Elektrische ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . .100 EOBD (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119 ESP (systeem) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .115 Extra accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .125

Kentekenplaatverlichting - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .220 Kinderen veilig vervoeren . . . . . . . . . . . . . . .144 Kinderveiligheidsslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99 Koelvloeistoftemperatuurmeter . . . . . . . . . . . .19 Koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111-112 Koplampsproeiers - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .85 Koplampverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111 Koppeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271 Krik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203

Fiat CODE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11 FIS (brandstofnoodschakelaar) . . . . . . . . . . . . .92

Lampjes en berichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .173 Luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249

Olie en vloeistoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .285 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .234 - aanvullende werkzaamheden - geprogrammeerd onderhoud . . . . . . . . . . . .235 - jaarlijks inspectieschema . . . . . . . . . . . . . . .238 - onderhoudsschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . .236

Slepen van de auto . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .232 Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13 Smeermiddelen (specificaties) . . . . . . . . . . . .285 Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .171 Start-/contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16 Starten en wegrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .158 Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .56-57-58 Stuurinrichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272 Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .17

Waarschuwingsknipperlichten - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91 Wiel verwisselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201 Wielen - reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203 - verwisselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201 Wielophanging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272 Wieluitlijning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .273 Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .223 Zonnekleppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95

DASHBOARD EN BEDIENINGSKNOPPEN VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN

Radiozendapparatuur en mobiele telefoon . . .125 Regensensor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .83 Remlichten - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219 Remmen - handrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162 - vloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248 - voetrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272 Richtingaanwijzers - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79 - gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . .217-219 Rubber slangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259 Ruiten - uitzetruiten achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95 - reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264 Ruitensproeiers - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .81 - vloeistofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247 Ruitenwissers - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .81 - intelligente wis-/wasregeling . . . . . . . . . . . . . .82 - wisserbladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259 - ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .261

Veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .134 Veiligheidsgordels - algemene richtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .142 - gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .135 - onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .144 - hoogteverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .137 Velgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .274 Versnellingsbak (gebruik van) . . . . . . . . . . . . .163 Vullingstabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .283

LAMPJES EN BERICHTEN

Tanken met de Fiat Punto . . . . . . . . . . . . . . . .130 Technische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . .266 Toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 Transmissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271 Trekken van aanhangers . . . . . . . . . . . . . . . . .167 Trekkrachtbegrenzers . . . . . . . . . . . . . . . . . .142

NOODGEVALLEN

Parkeersensoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .128 Parkeerverlichting - bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .78 - gloeilampen vervangen . . . . . . . . . . . . .217-219 Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .162 Plafondverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .89 Pollenfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249 Portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98 Prestaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .280

ONDERHOUD VAN DE AUTO

Niveau motorkoelvloeistof . . . . . . . . . . . . . . .246 Niveau motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244 Niveau remvloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248 Niveau ruitensproeier-/ koplampsproeiervloeistof . . . . . . . . . . . . . . . .247 Niveaus controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .241 Noodgevallen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198

Stuurwielverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60 Symbolen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .11

TECHNISCHE GEGEVENS

Mistachterlicht - bedieningsknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91 - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .219 Mistlampen voor - bedieningsknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .91 - gloeilamp vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .218 Mobiele telefoon - inbouwvoorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . .123 Motor - brandstofsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .271 - starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .159-160 - identificatiecode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .269 - specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270 Motor starten - starten met een hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . .200 - rollend starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201 - noodstart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .161 - start-/contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16 - benzinemotor starten . . . . . . . . . . . . . . . . .159 - dieselmotor starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .160 - motor opwarmen na het starten . . . . . . . . .161 - motor uitzetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .161 Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .107 Motorolie - technische specificaties . . . . . . . . . . . . . . . .286 - oliepeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244 Motorolieverbruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .245 Motorruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264 Multifunctioneel display . . . . . . . . . . . . . . . . . .24

Opendak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96 Opkrikken van de auto . . . . . . . . . . . . . . . . . .231

ALFABETISCH REGISTER

Luchtroosters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63-64

293

OLIE VERVERSEN? DE EXPERTS ADVISEREN SELENIA. Uw nieuwe auto is ontwikkeld met producten van de FL Group. Bij de werkplaatsen van het Fiat-dealernet kunt u Selenia-motorolie verkrijgen. 35.000 Motorexperts in heel Europa adviseren Selenia voor een maximale bescherming van de motor in uw auto.

VRAAG UW DEALER NAAR SELENIA.

SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met SELENIA 20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. SELENIA 20K verbetert de eigenschappen van de motor en garandeert optimale prestaties en maximale bescherming. SELENIA 20K Top Quality fuel economy motorolie volgens API SJspecificaties voor normale, turbo- of multikleps-benzinemotoren. Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij hoge temperaturen. SELENIA PERFORMER Speciale motorolie voor een optimale werking van benzinemotoren onder zeer extreme klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C). SELENIA TURBO DIESEL Motorolie voor normale, turbo- of multiklepsdieselmotoren. Voordelen: • uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen • maximale stabiliteit bij hoge temperaturen • optimale reiniging van de motor.

SELENIA WR DIESEL Speciale motorolie voor normale, turbo- of multikleps-dieselmotoren voor een optimale werking onder zeer extreme klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).

ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE: VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*) % 16 14 12 10 8 6 4 2 0

0

2500 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000 km

SELENIA 20K

REFERENTIEPRODUCT

(*) ASTM D445

Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatie motoren en dank zij de uitstekende chemische stabiliteit kunnen de verversingsintervallen worden verlengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige reiniging is gegarandeerd.

SELENIA: DE KRACHT ACHTER UW MOTOR Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.

UITVOERING

STANDAARD GEMONTEERDE BAND Bij gemiddelde belading Bij volle belading Voor Achter Voor Achter

Bandenmaat 1.2 8V zonder stuurbekr.

155/80 R13 79T

1.2 8V elektrische stuurbekrachtiging

165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82H 165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82H 185/55 R15 82H 185/55 R15 82H

1.2 16V - 1.4 16V 1.416V Sporting 1.9 JTD Sporting

RESERVEWIEL

2,0

1,9

2,2

2,8

2,8

2,0

1,9

2,2

2,1

2,8

2,0

1,9

2,1

2,1

2,8

2,2 2,4

2,1 2,1

2,4 2,4

2,3 2,3

2,8

1.3 Multijet

165/70 R14 81T 185/60 R14 82H 185/55 R15 82H

2,2

2,1

2,4

2,3

2,8

1,816V 1.9 Multijet

185/55 R15 82V

2,4

2,1

2,4

2,3

4,2

185/60 R14 82H

2,4

2,1

2,4

2,3

2,8

185/55 R15 82H

2,4

2,1

2,4

2,3

2,8

1.9JTD

MOTOROLIE VERVERSEN 1.28V - 1.216V - 1.416V liter kg

1.816V liter

1.3 Multijet kg

liter

kg

1.9JTD - 1.9 Multijet liter kg

Motorcarter

2,5

2,2

3,7

3,3

2,85

2,5

4,0

3,5

Motorcarter en filter

2,8

2,5

4,1

3,65

3,0

2,6

4.3

3,7

BRANDSTOFTANK (liters) Inhoud van de brandstoftank

1.28V - 1.216V - 1.416V - 1.816V

1.3 Multijet - 1.9JTD - 1.9 Multijet

47

49

Reserve 5-7 5-7 De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine (specificatie EN228) met een minimum octaangetal van 95 RON. De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590). Druknummer. 603.45.567NL - III/2003 - 1e editie - Printed in the Netherlands by van Setten2 Eindredactie Satiz - Turijn

NEDERLANDS

De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor nadere informatie tot de Fiat-dealer. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.